Sterke werkwoorden

Starke und regelmäßige Verben

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Starke und regelmäßige Verben

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les kan je zeggen je:
-welke veranderingen er optreden bij een sterk werkwoord
-kan je deze toepassen

Slide 2 - Tekstslide

Starke Verben in o.t.t


(in NL sterk in Duits ook)

(sterk ww heeft klankverandering in de v.t)

stamm +

ich  - e

du   - st

er,sie- t

wir  - en

ihr       -t

sie,Sie -en

Slide 3 - Tekstslide

stamm mit -e

Starke Verben mit -e (klinkt kort) im Stamm bekommen -> i

helfen- du hilfst, er,sie,es hilft


bij lange klank (ee) bekommt es -> ie

lesendu liest, er,sie,es liest 


Verandering stamklinker alleen bij:  du, er,sie ,es



Slide 4 - Tekstslide

Let op

Bij werden, treten, geben en nehmen verandert de lange 'e' in 'i', niet in 'ie'.!!


gehen, stehen en genesen worden in de tegenwoordige tijd gewoon vervoegd zoals het zwakke ww ondanks de lange 'e'!

ich gehe- du gehst- er geht

du stehst- du genest

Slide 5 - Tekstslide

Sartke Verben mit -a im Stamm


Diese bekommen eine Änderung von a-> ä


schlafen- ich schlafe- du schläfst- er schläft


tragen- ich trage- du trägst- er trägt

Slide 6 - Tekstslide

DUS !

Fahren

ich fahre             wir fahren

du fährst         ihr fahrt
er,sie,es fährt            sie/Sie fahren

Slide 7 - Tekstslide

samengevat

Sterk ww- hoor je door klankverandering

korte klank -e- in het sterke ww -> -i

lange klank -ee- in het strek ww -> -ie

-Let op de uitzonderingen-> TB


Sterke ww met -a in de stam wordt

bij: du, er, sie,es (man)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Nehmt eure Device!

Schau noch für eine Minute dein TB hinein!

Seite 45 Gramm D

Slide 11 - Tekstslide

Wann bekommst du eine Änderung- ie?

Slide 12 - Open vraag

Was bekommt man beim kürzen Laut des Verbs?

Slide 13 - Open vraag

du (helfen)
A
helfst
B
hilfst
C
hilft
D
helfest

Slide 14 - Quizvraag

er (schlafen)
A
schlaft
B
schlift
C
schläft
D
schläfest

Slide 15 - Quizvraag

du (gehen)
A
gihst
B
giehst
C
gehst
D
gehest

Slide 16 - Quizvraag

sie (geben) e.v
A
gebt
B
gibst
C
gibt
D
giebst

Slide 17 - Quizvraag