Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
aiToolsTab
Beta
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Basisgrammatik 2
Deutsch - Basisgrammatik 2
1 / 37
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
In deze les zitten
37 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Deutsch - Basisgrammatik 2
Slide 1 - Tekstslide
Wer? Wie? Was?
Die Kasus im Deutschen + der-Gruppe und ein-Gruppe
Präpositionen mit Dativ + Präpositionen mit Akkusativ
Verben mit Dativ + Verben mit Akkusativ
Zinsontleding
Personalpronomen im 3. und 4. Fall
Steigerungsstufen und Vergleichswörter
Das Perfekt (schwache und starke Verben)
Fragewörter
Slide 2 - Tekstslide
Die Kasus
Slide 3 - Tekstslide
Die Kasus im Deutschen
1. Fall = Nominativ: het onderwerp
2. Fall = Genitiv: geeft een bezit aan
3. Fall = Dativ: het meewerkend voorwerp
4. Fall = Akkusativ: het lijdend voorwerp
Slide 4 - Tekstslide
Stappenplan
Om te bepalen welke uitgang je moet invullen, kun je het onderstaande stappenplan gebruiken:
Stap 1)
der
-Gruppe,
ein-
Gruppe of persoonlijk vnw.?
Stap 2) mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?
Stap 3) 1e, 3e of 4e naamval?
Stap 4) uitgang invullen!
We gaan het in de volgende slides over stap 3 hebben!
Slide 5 - Tekstslide
Stap 3: 1e, 3e of 4e naamval?
Om te bepalen in welke naamval een zinsdeel staat, kun je ook gebruik maken van een stappenplan!
Slide 6 - Tekstslide
Stap 3.1 Staat er een voorzetsel in de zin?
JA
Nee
3e naamval 4e naamval Ga naar stap 3.2!
mit, nach, bei, durch, für, ohne,
seit, von, zu, aus, um, gegen, bis,
außer, entgegen, entlang
gegenüber
Ich komme
mit
dem Jungen
zur Party.
der-Gruppe, mannelijk, 3e naamval
Ich komme
mit
einer
Frau
zur Party.
ein-Gruppe, vrouwelijk, 3e naamval
Ich komme
mit
dir
zur Party.
persoonlijk voornaamwoord, 3e naamval
Ich habe
für
das Mädchen
Blumen gekauft.
der-Gruppe, onzijdig, 4e naamval
Slide 7 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 8 - Tekstslide
Stap 3.2 Staat er een werkwoord in de zin?
JA
NEE
1e naamval 3e naamval 4e naamval Ga naar stap 3.3!
bleiben, sein, danken, gefallen, fragen, es gibt,
werden gehören, glauben, bitten
gratulieren, helfen,
schmecken
Meave
ist
die Schwester
von Alex.
der-Gruppe, vrouwelijk, 1e naamval
Mein Freund
gratuliert
seinem Opa
.
ein-Gruppe, mannelijk, 3e naamval
Ich
frage
meinen Nachbarn
um Hilfe.
ein-Gruppe, mannelijk, 4e naamval
Slide 9 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 10 - Tekstslide
Stap 3.3 Zin ontleden!
Slide 11 - Tekstslide
Beispiel (zinsontleding)
Er
schreibt
seiner Freundin
einen Brief
.
wie schrijft?
Er
1e naamval
wat schrijft
Er
?
einen Brief
4e naamval
aan wie schrijft
Er
?
seiner Freundin
3e naamval
Slide 12 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 13 - Tekstslide
Overzicht uitgangen
der
-Gruppe
der, die, das + dies-, jed-, manch-, solch-, all-, welch-
m
v
o
mv
1e
der
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +n
4e
den
die
das
die
Slide 14 - Tekstslide
Overzicht uitgangen
ein
-Gruppe
ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer/eure-, ihr-, Ihr-
m
v
o
mv
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +n
4e
einen
eine
ein
keine
Slide 15 - Tekstslide
Overzicht persoonlijke voornaamwoorden
Slide 16 - Tekstslide
Steigerungsstufen und Vergleichswörter
Slide 17 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
Waarvoor gebruik je de trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.
Welke soorten woorden (woordgroep) wordt daarvoor gebruikt?
Bijvoeglijke naamwoorden
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord en staat ervoor:
de
rode
deur
de
hoge
toren
het
koude
water
Slide 18 - Tekstslide
De drie trappen
De stellende trap - der Positiv
- klein
De vergrotende trap - der Komparativ
- klein
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
klein
sten
Slide 19 - Tekstslide
De drie trappen op
klinker of -d/-t
De stellende trap - der Positiv
- neu
und
kalt
De vergrotende trap - der Komparativ
- neu
er
-
k
ä
lt
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
neu
e
sten
- am
k
ä
lt
e
sten
Slide 20 - Tekstslide
De drie trappen met klinker
a, o
of
u
De stellende trap - der Positiv
- alt
und
arm
De vergrotende trap - der Komparativ
-
ä
lt
er
- ä
rm
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
ä
lt
e
sten
- am ä
rm
sten
Slide 21 - Tekstslide
Toevoeging n.a.v. de opdrachten!
Slide 22 - Tekstslide
De drie trappen met
s, ss, ß, sch
en
z
De stellende trap - der Positiv
- süß
und
heiß
De vergrotende trap - der Komparativ
- süß
er
- heiß
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
süß
e
sten
-
am
heiß
e
sten
Slide 23 - Tekstslide
Onregelmatig
groß
größer
am größten
gern
lieber
am liebsten
gut
besser
am besten
hoch
höher
am höchsten
viel
mehr
am meisten
nah
näher
am nächsten
bald
eher
am ehesten
Slide 24 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 25 - Tekstslide
Vergleichswörter
Als je personen, dieren of dingen met elkaar wilt vergelijken:
Gelijk aan elkaar (in het NL met 'als'):
- Er ist (genau) so groß
wie
sie. oder Sie sind
gleich
groß.
Niet gelijk aan elkaar (in het NL met 'dan'):
- Er ist größer
als
sie.
De overtreffende trap
- Er ist
am
größten.
Slide 26 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 27 - Tekstslide
Das Perfekt
Slide 28 - Tekstslide
De voltooid tegenwoordige tijd
vorm van
haben
of
sein
+
voltooid deelwoord
bijv. Ich
habe
in Berlin
gewohnt
.
Let op het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden!
Slide 29 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
Als de
stamklinker
in de verleden tijd
NIET
van klank verandert!
bijv. hij maakt - hij maakte er macht - er machte
Het
voltooid deelwoord
eindigt op
-t of -et:
Hoofdregel =
ge + stam + t
Met stam op
-d of -t
=
ge + stam + et
Eindigend op
-ieren
=
stam + t
Bijvoorbeeld:
machen = ge + stam + t = gemacht
Bijvoorbeeld:
arbeiten = ge + stam + et = gearbeitet
Bijvoorbeeld:
studieren = stam + t = studiert
Slide 30 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Als de
stamklinker
in de verleden tijd
WEL
van klank verandert!
bijv. ik loop - ik liep ich laufe - ich lief
Het
voltooid deelwoord
eindigt op
-en
:
bijv. werkwoorden met a/ä en e/i-Wechsel =
ge + ..... + en
Bijvoorbeeld:
Dit is een kwestie van leren!
laufen = gelaufen
schlafen = geschlafen
In het NL sterk? Dan in het D ook sterk!
Slide 31 - Tekstslide
haben oder sein?
Veel zwakke en ook sterke werkwoorden hebben
haben
als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld: Ich
habe
in Berlin gewohnt.
Werkwoorden die een beweging uitdrukken, hebben
sein
als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld: Ich
bin
nach Hause gelaufen.
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
Slide 32 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 33 - Tekstslide
Fragewörter
Slide 34 - Tekstslide
Fragewörter 1
NL
D
Voorbeeld
wie
wer
Wer ist das?
wat
was
Was machst du?
waar
wo
Wo wohnst du?
hoe
wie
Wie alt bist du?
wanneer
wann
Wann hast du Geburtstag?
welke
welch-
Welcher Film ist das?
Slide 35 - Tekstslide
Fragewörter 2
NL
D
Voorbeeld
waarom
wieso/weshalb/warum
Wieso kommt er nicht?
waarheen
wohin
Wohin fährst du?
waarvandaan
woher
Woher kommst du?
waarvoor
wofür
Wofür ist dieser Schlüssel?
waarover
worüber
Worüber geht dieses Buch?
waarmee
womit
Womit kann ich dir helfen?
Slide 36 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 37 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Basisgrammatik 2
March 2024
- Les met
36 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kapitel 9 grammatik
May 2025
- Les met
23 slides
Duits
Secondary Education
Age 13
Kapitel 4 Grammatik
February 2025
- Les met
17 slides
Duits
Secondary Education
K4 - Grammatik A + B
February 2025
- Les met
21 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Naamvallen herhaling 4 havo
August 2022
- Les met
29 slides
Other languages
Secondary Education
K4 - Grammatik A + B
February 2024
- Les met
18 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
4T K2 der- en ein-Gruppe in 3e en 4e naamval
December 2018
- Les met
18 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
K5 - Grammatik C
January 2024
- Les met
14 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2