Drogredenen

Mening of argument?
'Rusland moet zich terugtrekken uit Oekraïne'
A
Mening
B
Argument
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Mening of argument?
'Rusland moet zich terugtrekken uit Oekraïne'
A
Mening
B
Argument

Slide 1 - Quizvraag

Mening of argument?
'De aarde warmt op. Kijk maar naar de skipistes deze maand.'
A
Mening
B
Argument
C
Mening+argument
D
Argument+argument

Slide 2 - Quizvraag

Nog even over dat laatste.... oorzaak-gevolg, toch?
Of toch niet? Wat vind jij?

Slide 3 - Tekstslide

Drogredenen

Als je jouw mening of standpunt wil onderbouwen met een argument, dan is het belangrijk dat je een kloppend en sterk argument gebruikt om de ander te overtuigen. Een drogreden is geen sterk argument, want bij een drogreden klopt er iets niet in de argumentatie. Op het eerste gezicht lijkt er misschien weinig mis te zijn met deze argumenten, maar als je er wat beter naar kijkt en er eens goed over nadenkt, zal je zien dat de argumentatie niet deugt.

Slide 4 - Tekstslide

10 soorten drogredenen
1. onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
2. de verkeerde vergelijking
3. overhaaste generalisatie
4. cirkelredenering
5. de persoonlijke aanval
6. ontduiken van de bewijslast
7. vertekenen van een standpunt
8. bespelen van het publiek
9. onjuist beroep op autoriteit
10. onjuist beroep op kenmerk of eigenschap


Slide 5 - Tekstslide

1. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.


Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.

Slide 6 - Tekstslide

2. De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar (appels met peren vergelijken).


Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit toch ook geen wc.

Slide 7 - Tekstslide

3. Overhaaste generalisatie
Op grond van een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt.


Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.

Slide 8 - Tekstslide

4. Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.

Ik ben de baas, omdat ik het hier voor het zeggen heb.
Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.

Slide 9 - Tekstslide

5. De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en).


Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
Sinds wanneer heb jij verstand van het coronabeleid!
Jij hebt geen recht van spreken, want jij praat alleen maar onzin!

Slide 10 - Tekstslide

6. Ontduiken van de bewijslast
Je keert de bewijslast om en laat de tegenpartij het tegendeel bewijzen. Voorbeeld: Jij bent tegen vaccineren, maar je geeft geen argument daarvoor. Je reageert met:
Dat hoef ik niet te bewijzen, dat ís gewoon zo! Of je zegt: 
Noem jij nou eens 3 goede redenen waarom vaccineren WEL belangrijk is?

Slide 11 - Tekstslide

7. Het vertekenen van een standpunt
Je legt de tegenpartij woorden in de mond waarvan de onjuistheid moeilijk is te bewijzen.


Ga jij niet mee naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje?
Man: Ik vind vrouwen soms erg snel geïrriteerd. Vrouw: Dus jij vindt dat ik een kort lontje heb?!

Slide 12 - Tekstslide

8. Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan.

Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.

Slide 13 - Tekstslide

9. Onjuist beroep op autoriteit
Je beroept je op een bekend persoon, maar die persoon hoeft van het onderwerp helemaal niets af te weten of hij heeft belang bij de zaak.

Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus. (de paus heeft er belang bij dat condooms niet gebruikt worden, want hij is tegen voorbehoedsmiddelen)

Slide 14 - Tekstslide

10. Onjuist beroep op kenmerk of eigenschap
Bepaalde kenmerken of eigenschappen worden overgewaardeerd terwijl andere relevante kenmerken nauwelijks of niet worden genoemd.


Die leraar heeft altijd dezelfde kleren aan, dat moet wel een saaie leraar zijn.

Slide 15 - Tekstslide