Thema 6 - les 14 - herhaling

Juf Astrid en juf Petra .... naar buiten?
A
rent
B
rennen
C
springt
D
spring
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Juf Astrid en juf Petra .... naar buiten?
A
rent
B
rennen
C
springt
D
spring

Slide 1 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?
Tom viert zijn verjaardag.
A
Tom
B
viert
C
zijn
D
verjaardag

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?
Mijn moeder bakt een appeltaart.

Slide 3 - Open vraag

lesdoel
Ik herhaal de persoonsvorm, het zelfstandig naamwoord en het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

DE PERSOONSVORM (PV)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Schrijf de persoonsvorm op!
Ik wilde graag buitenspelen,

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm op!
Vroeger was ik mij aldoor aan het vervelen.

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm op!
Mijn vader kookt niet graag.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de persoonsvorm op!
Hoe eet ik een tompouce?

Slide 10 - Open vraag

Wat weet jij nu over de persoonsvorm?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide


Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
een werkwoord
B
zelfde als 'de, het, een'
C
mens, dier, plant, ding of een naam
D
wie of wat

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
het huis
B
de
C
waarom
D
mijn

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?


Ik eet een broodje.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?


Morgen ga ik met de auto.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?


Ik lees in een leesboek.

Slide 19 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?


De vogels zitten in een boom.

Slide 20 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden (2)?


Hij speelt vaak een spel op zijn telefoon.

Slide 21 - Open vraag


Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
Hij
B
spreekt
C
de
D
bevolking

Slide 22 - Quizvraag

Bedenk een zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.

De moeder is lief - De lieve moeder
De kat is wit - De witte kat
De tafel is rond - De ronde tafel
Het meisje is klein - Het kleine meisje

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?


Zayd is een knappe jongen.
A
Zayd
B
knappe
C
jongen
D
is

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Ik ben over een diepe sloot gesprongen?
A
over
B
diepe
C
sloot
D
gesprongen

Slide 28 - Quizvraag

bijvoeglijk naamwoord
Het boek is dik.
Het dikke boek.
een dik boek

Het raam is vuil
Het vuile raam
een vuil raam

Slide 29 - Tekstslide

Het kind is lief.

Het ...........kind
A
lief
B
lieve

Slide 30 - Quizvraag

Het kind is lief.

Een ...........kind
A
lief
B
lieve

Slide 31 - Quizvraag

Het kopje is geel.

het ....... kopje
A
gele
B
geel
C
geele

Slide 32 - Quizvraag

Het kopje is geel.

een ....... kopje
A
gele
B
geel
C
geele

Slide 33 - Quizvraag

de muur is hard.
De ........ muur.

Slide 34 - Open vraag


Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
mooie, lieve, rare
B
lamp, fiets, plant
C
op, achter, naast
D
de, het, een

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?



Je kunt ook kiezen uit kleine of grote bordjes
met sla.

A
uit, sla
B
kiezen, bordjes
C
kleine, grote
D
kleine of grote

Slide 36 - Quizvraag

Taal
Thema 6, les 14
bladzijde 40

Ik leg de opdrachten uit

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link