V4 - Les 3 - presentarse + lugar + estar

La clase de español V4

Objetivo:
Al final de la clase has escrito la introducción de tu presentación
y sabes cuándo tienes que usar SER, ESTAR y HAY en tu presentación
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

La clase de español V4

Objetivo:
Al final de la clase has escrito la introducción de tu presentación
y sabes cuándo tienes que usar SER, ESTAR y HAY en tu presentación

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

La clase anterior - habla con tu compañero 
¿Con quién vas a hacer la presentación?
¿Qué fiesta vais a presentar?
Nombra 3 fiestas tradicionales españolas.
¿Has terminado tu ficha en español?
¿Qué no puedes hacer en hacer la presentación?
¿Qué tienes que hacer en la presentación?

timer
2:00

Slide 3 - Tekstslide

Los deberes para hoy

Slide 4 - Tekstslide

Repaso de los deberes

PEPE


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Las respuestas
A. 
1. he escrito
2. hemos hablado
3. han vuelto
4. habéis hecho
5. has dicho
6. ha muerto

B. 
1. hoy, esta semana, todavía no, ya, alguna vez, nunca siempre
Vertaling: 
vandaag, deze week, nog niet, al, wel eens, nooit, altijd
C.
1. de dansers
2. de dj
3. de muzikanten
4. de optocht
5. de armen bewegen
D. 
1. el aniversario
2. disfrutar
3. tocar un instrumento
4. celebrar
5. el espectáculo

Slide 6 - Tekstslide

Aan het eind van de les . . .
. . . heb je de inleiding van je presentatie geschreven

. . . weet je hoe je de werkwoorden SER, ESTAR en HAY in je 
presentatie kan gebruiken

Slide 7 - Tekstslide

Tekst presentatie in Nederlands
Introductie(slide 1)
  1. Heet de klas welkom en stel je zelf voor, 
  2. Vertel in welke klas je zit
  3. Welk feest gaan jullie presenteren?
  4. Waar wordt dit feest gevierd?
  5. Wanneer wordt het feest gevierd?
  6. Wat wordt er gevierd? (bijvoorbeeld de geboorte van Jezus).
  7. Waarom waren jullie bij het feest?
SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

timer
5:00
Schrijf in het Nederlands korte zinnen en bedenk van te voren of je die naar het Spaans zou kunnen vertalen.

Slide 8 - Tekstslide

Texto presentación
Introducción (slide 1)
  1. Bienvenido y presentarse: nombre, edad
  2. ¿En qué curso estás?
  3. ¿Qué fiesta vas a presentar?
  4. ¿Dónde se celebra la fiesta?
  5. ¿Cuándo se celebra la fiesta?
  6. ¿Qué se celebra en la fiesta? (p.e. el nacimiento de Jesús)
  7. ¿Porqué estabáis en la fiesta?

SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

timer
8:00

Slide 9 - Tekstslide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op uitspraak


Slide 10 - Tekstslide

Jullie feedback op de uitspraak

Slide 11 - Woordweb

¿SER o ESTAR o HAY?
En dúos
Escribe todo lo que sabes en tu cuaderno: Forma y uso
Después del señal, puedes buscar más info en tu portátil. También puedes ver vídeos. 
----
Laat je aantekeningen zien aan je docent en als ze goedgekeurd zijn ga je zelfstandig slides 16 t/m 22 maken.
Als je daar mee klaar bent, ga je verder met slide 23 (schrijven over de plek van het feest).
timer
3:00

Slide 12 - Tekstslide

SER
ESTAR
Valencia is een mooie stad
Madrid is de hoofdstad van Spanje
Sevilla ligt in het zuiden van Spanje
Barcelona is een havenstad
Spanje ligt in het zuiden van Europa
Het eten is heerlijk

Slide 13 - Sleepvraag


Valencia . . . . . al sur de Barcelona.
A
hay
B
está
C
es

Slide 14 - Quizvraag


Buñol . . . . . un pueblo.
A
hay
B
está
C
es

Slide 15 - Quizvraag

En Barcelona siempre . . . . muchos turistas
A
hay
B
está
C
es

Slide 16 - Quizvraag

Sevilla . . . . en el sur de España
A
hay
B
está
C
es

Slide 17 - Quizvraag

. . . . muchas bicicletas en Holanda.
A
hay
B
está
C
es

Slide 18 - Quizvraag


La Tomatina ........ una fiesta muy divertida
A
hay
B
es
C
está
D
eres

Slide 19 - Quizvraag

El lugar de la fiesta

estar:  dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 2: Waar wordt het gevierd?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Welke bezienswaardigheid is er
Met wie waren jullie daar?


timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 2: ¿Dónde se celebra la fiesta?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Welke bezienswaardigheid is er
Met wie waren jullie daar?


in het noorden = 
en el norte

ten noorden van = 
al norte de
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op gebruik van ser, hay en estar


Slide 23 - Tekstslide

Jullie feedback op gebruik van
ser, estar en hay

Slide 24 - Woordweb

¿Cómo has trabajado en esta clase?
¿Por qué?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 25 - Quizvraag

1. Wat ik al goed kan is ...
2. Wat ik vandaag nieuw heb geleerd is ...
3. Wat ik nog moeilijk vind is ...

Slide 26 - Open vraag

Los deberes para miércoles
Aprender vocabulario localización p. 15 y 16 esp - hol
Aprender gramática el perfecto
Aprender ser, estar, hay
Na het leren van de grammatica maak je de volgende oefeningen:
ejercicio 10 (alleen de eerste kolom)
ejercicio 11

Slide 27 - Tekstslide

¡¡MUCHAS GRCIAS
Y hasta el próximo clase!!

Slide 28 - Tekstslide