Het bewegingsstelsel

Het bewegingsapparaat
Marjolein Bosman
Docent G&W ROC Mondriaan
Het bewegingsstelsel
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het bewegingsapparaat
Marjolein Bosman
Docent G&W ROC Mondriaan
Het bewegingsstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het bewegingsapparaat?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Link

Een video met uitleg over het skelet.
Duur 8.25 minuten. 
Het skelet biedt stevigheid en bescherming. Uit hoeveel botten bestaat ons skelet?
A
56
B
106
C
206
D
306

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Kijk goed naar deze afbeelding. Hier komen een paar vragen over. 
Alle botten zijn op een gelijke manier opgebouwd. Hoe heet het vlies eromheen?
A
substantia compacta
B
substantia spongiosa
C
lamellen
D
periost

Slide 6 - Quizvraag

Botstructuur:
1. substantia compacta = hard botweefsel. Dit bevindt zich aan de buitenkant.
2. substantia spongiosa = sponsachtig botweefsel = zorgt dat botten minder zwaar zijn met hierin het beenmerg en hun functies.
3. lamellen, zijn verschillende lagen. botmaterix die in ringen rondom een middelpunt liggen. 
4. periost = botvlies = een stug membraam en bedekt het hele bot (behalve het gewricht) = biedt bescherming. Erg gevoelig door zenuwen. 

Osteoclasten 
Osteoblasten 
Osteocyten 
Cellen die zorgen voor afbraak van bot = botresorptie
Cellen die zorgen voor onderhoud botmatix.
Cellen die de botmaterix onderhouden = ossificatie  

Slide 7 - Sleepvraag

De botten in ons lichaam worden tijdens ons hele leven afgebroken en weer opnieuw opgebouwd. 
Belangrijkste cellen hierbij:
1. osteoclasten: liggen direct op het botweefsel en scheiden zure en eiwit oplossende  enzymen uit waardoor de botmatrix oplost. 
2. Osteoblasten: bouwen het bot op door het verhogen van de calciumspiegel. 
3. Osteocyten: zijn rijpe osteoblasten, die steeds oude materix afbreken en weer nieuwe aanmaken. 

Waarvoor zorgt de groeischijf?
A
bindweefsel vorming
B
lengte groei.
C
breedte groei.
D
vorming van bloedcellen.

Slide 8 - Quizvraag

Na de geboorte blijft een deel van het embryonale kraakbeen bestaan als groeischijf. Dit zorgt voor lengtegroei. Na de puberteit stopt dit. 
Welk onderdeel in het bot vormt bloedcellen?
A
Rood beenmerg
B
Geel beenmerg
C
Diafyse
D
Epifyse

Slide 9 - Quizvraag

  • Het geel beenmerg bevat vet.
  • Het rode beenmerg, productie van verschillende bloedcellen (zowel rode, witte, als bloedplaatjes, vanuit stamcellen) 
  • Diafyse en epifyse is een beschrijving voor de pijpbeenderen. De diafyse is de schacht (middendeel) en de epifyse is het brede uiteinde. 
Welke schedelonderdelen ken je? 

Slide 10 - Tekstslide

1. Voorhoofdsbeen = os frontale
2. Slaapbeen = os temporale 
3.  Jukbeen = os zygmaticum 
4. Onderkaak = mandibula 
5. Jukboog
6. Bovenkaak = maxilla
7. Ooropening 
8. Achterhoofdsbeen = os occipitale 
9. Wiggenbeen = os sphenoidale
10. Achterhoofdbeen = os occipitale
11. Traanbeen = os lacrimale 
12. Neusbeen = os nasale 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel borstwervels (thoracale) heeft de mens?

Slide 13 - Open vraag

  • Zeven nekwervels, waarvan de twee bovenste atlas en draaier heten.
  • Twaalf borstwervels.
  • Vijf lendenwervels.
  • Het heiligbeen als samengroeiing van de vijf sacrale wervels.
  • Het staartbeen oftewel stuitbeen, bestaande uit vier wervels.
Een kromming van de ruggenwervels naar links of rechts noemen we een...
A
Scoliose
B
Kyfose
C
Lordose
D
Meiose

Slide 14 - Quizvraag

Als de wervels helemaal kaarsrecht op elkaar zouden staan, dan zou alle druk op de onderste wervels terechtkomen. 

Om dat te voorkomen heeft de wervelkolom een aantal natuurlijke krommingen in de vorm van de letter s. 

Met die s-vorm ontstaat er een soort verende werking in de wervelkolom.

De natuurlijke krommingen worden lordose en kyfose genoemd.

Als je vanaf de zijkant naar de wervelkolom kijkt, dan zie je in het cervicale en lumbale gedeelte een kromming richting de navel: dit is de lordose.

In het thoracale en sacrale gedeelte van de wervelkolom tref je een kromming aan van de navel af: dit is de kyfose.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar in het wervelkanaal is het wervelgat het grootst?
A
nek (cervicale) wervels
B
borst (thoracale) wervels
C
lende (lumbale) wervels
D
heiligbeen (sacrale) wervels

Slide 16 - Quizvraag

De wervelkolom beschermt het ruggenmerg. Het ruggenmerg ligt in de vorm van een 'streng' in het wervelkanaal vanaf het achterhoofdsgat tot ongeveer de tweede lumbale wervel (lendenwervel).

Het ruggenmerg verbindt de hersenen en de periferie (uiteinden) van het lichaam door middel van 31 of 32 paar ruggenmergszenuwen.

De ruggenmergstreng is vlak na uittreding uit de hersenen het dikst. 

Het wervelgat is daarom het grootst in de cervicale (hals) wervels. 'Onderweg naar beneden' treden er steeds meer ruggenmergszenuwen uit richting de periferie. Daardoor wordt de ruggenmergsstreng richting de lumbale wervels steeds dunner en het wervelgat steeds kleiner.

Wat is het doel van de tussenwervelschijf?

Slide 17 - Open vraag

De tussenwervelschijf (discus) is de schokdemper van de rug. 

Centraal in de discus zit een kern (nucleus) die uit een gelei-achtige massa bestaat. Deze kern wordt omgeven door een sterke bindweefselring die aan de beide wervels en aan de ligamenten zit vast gegroeid. Daardoor zorgt de tussenwervelschijf ook voor stabiliteit van de wervelkolom.

Als de stevige buitenkant van de discus beschadigt of onder druk komt te staan, kan de gelei-achtige kern gaan uitpuilen, waardoor er een 'hernia' kan ontstaan.

Ken je de verschillende onderdelen bij naam? 

Slide 18 - Tekstslide

1. schedel 
2. sleutelbeen
3. borstbeen
4. ribbenkast
5. opperarmbeen = humerus
6. ellepijn (pink) = ulna
7. spaakbeen (duim) = radius
8. wervelkolom
9. heupbeen = os coxae
10. heiligbeen = os sacrum 
11. dijbeen = femur
12. knieschijf = patella
13. scheenbeen = tibia 
14. kuitbeen = fibula 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van een rolgewricht?
A
duimgewricht
B
heupgewricht
C
kniegewricht
D
spaakbeen -ellepijp

Slide 20 - Quizvraag

Een rolgewricht is een gewricht waarbij de twee botten waar het gewricht tussen zit over elkaar heen rollen. 

De draaiing is slechts in een richting mogelijk en kan weer terugdraaien. Voorbeelden van een rolgewricht zijn het spaakbeen en de ellepijp in de onderarm.
Welke onderstaande afbeeldingen bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel?
A
B
C
D

Slide 21 - Quizvraag

Alle genoemde onderdelen vallen onder de onwillekeurig spierweefsel. Alleen het hart bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel. 
Welke spier verkort bij het buigen van de arm?
A
B
C
D

Slide 22 - Quizvraag

A. is juist dit is de bisceps of tweehoofdigebovenarmspier. Deze verkort om te buigen.

B. Dit kan alleen als de spier hierachter langer wordt. Dit is de triceps brachii of driehofdige bovenarmspier.

C. Dit is de deltapier.  Deze spier zorgt voor het voor zijwaartse  bewegingen/ en omhoog bewegen.

D. Dit is een onderarmspier, deze doet niet mee voor buigen van de arm. 
Heb je nog vragen over spieren?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heb je de les ervaren?
Leerzaam
interessant maar ik weet alles al
interessant maar te moeilijk
oninteressant.

Slide 24 - Poll

Deze slide heeft geen instructies