A-geel: Voegwoorden en/want/maar/dus/of, disk film (week 10, les 2)

ISK I
25-06-25


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ISK I
25-06-25


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En, maar, want, dus, of
Na en, maar, want dus, of komt (weer) een hoofdzin. In een hoofdzin staat het ww vaak op de tweede plaats in de zin.

1. Ik kan vandaag niet naar school    want          ik ben ziek
wie + ww + rest                                                    wie + ww + rest
2. Ik hoef vandaag niet naar school  dus       ik ben vrij.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 zinnen verbinden met 'EN'

1.   wie of wat + ww + rest
Marieke + drinkt +  cola
2. wie of wat +ww + rest
Koen + drinkt + limonade


             
Marieke drinkt cola en Koen drinkt limonade.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 zinnen verbinden met 'want'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
Marieke + drinkt + cola
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats 
De limonade + is  +op
        

           
Marieke drinkt cola want de limonade is op.

Slide 4 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'maar'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke + wil + graag + thee drinken
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
De thee + is + koud     (+geworden)
           
Marieke wil graag cola drinken, maar de cola is op.

Slide 5 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'dus'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke +is + ziek
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + kan + vandaag + niet + naar school.
           
Marieke is ziek, dus ze kan vandaag niet naar school. 

Slide 6 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'of'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
     Marieke + fietst + naar school
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + gaat + met de bus
           
Marieke fietst naar school of ze ze gaat met de bus.

Slide 7 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik hou van fietsen ...... van wandelen

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn familie is groot ...... ik heb 10 broers en zussen!

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De leerlingen werken hard ....... ze mogen eerder naar huis.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent geeft een opdracht ....... niet iedereen snapt het.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De vrouw luistert muziek ....... ze leest een boek.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil graag verhuizen ....... ik wil een huis met een tuin.
Ik sta in de file ...... ik kom te laat op mijn werk.
Ga je op de fiets ..... ga je liever met de bus?
Mijn opa is 83 ......................... mijn oma is 81 jaar.
Ik wil graag uitslapen ................ de buurman maakt veel lawaai!
want
dus
of
en
maar

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen met voegwoorden
1. Ik ga naar de les maar ik ben ziek.
2. Ik ga naar de les want ik wil goed Nederlands leren.
3. Ik ga naar de les of ik ga naar mijn werk.
4. Ik ga naar de les dus ik neem mijn boek mee.
5. Ik ga naar de les en ik werk hard.
6. Ik ga naar de les omdat ik goed Nederlands wil leren.
7. Ik ga naar de les als ik een contract heb.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
an hour = een uur
12.00 = twelve o'clock = twaalf uur

half an hour = een half uur
14.30 = half past two = half drie

En de kwartieren?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Kwartieren
07.15 = quarter past seven = kwart over zeven

14.45 = quarter to three = kwart voor drie

En nu jullie!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken

07.25 =  5 voor half 8

14.40 = 10 over half 3

En nu jullie!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies