Staal thema: gek

Staal thema: gek
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Staal thema: gek

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent “ nonsens” ?
A
helderheid
B
De onzin, iets dat niet waar is
C
onbewolkt
D
grappig

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor mal?
A
gek, zot
B
leuk
C
spannend
D
oud

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel woorden ken jij voor het woord gek?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Je houdt van grapjes maken, je hebt……
A
werk
B
Een gewoonte
C
Humeur
D
humor

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
simpel
B
makkie
C
gekkenwerk
D
eenvoudig

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geloofwaardig?
A
Een giraf die tikkertje speelt
B
een hond die kan tellen
C
een poes die melk drinkt
D
een aap die kan praten

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het tegenovergestelde van onnozel?

Slide 9 - Open vraag

Wat is geen foppen?
A
iemand voor de gek houden
B
een grapje uithalen met iemand
C
een som uitleggen
D
met iemand een lolletje uithalen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is er aan de hand met het woord
LEPEL
A
je kunt het van beide kanten lezen
B
de letters zijn gehusseld
C
het woord bestaat niet

Slide 11 - Quizvraag

In welk woord zijn de letters verwisseld?
A
Boeiroot
B
rubberboot

Slide 12 - Quizvraag

In welk woord zijn de letters verwisseld?
A
opendraaien
B
berstkoom
C
muzieknootje
D
kinderkamer

Slide 13 - Quizvraag

wat betekent gekkenwerk?
A
een makkelijk klusje
B
een hele lastige klus
C
een saai werkje
D
een eenvoudig werkje

Slide 14 - Quizvraag

doe niet zo onnozel, dat betekent....
A
doe niet zo dom
B
doe niet zo grappig
C
doe niet zo vrolijk
D
doe niet zo moeilijk

Slide 15 - Quizvraag

je bent niet goed snik!
A
je bent niet dom!
B
je bent niet goed bij je hoofd!
C
je bent niet leuk!
D
je bent niet mooi!

Slide 16 - Quizvraag

ik verwonder me hierover
A
ik ben boos
B
ik ben moe
C
ik hoop op een wonder
D
ik ben verbaasd

Slide 17 - Quizvraag

dat is een leuke gewoonte.
A
dat is een mooie vakantie
B
dat is een leuke gebeurtenis
C
dat is een leuke traditie

Slide 18 - Quizvraag

hij maakt veel grapjes, hij heeft ....
A
karakter
B
humor
C
een humeur
D
goed zin

Slide 19 - Quizvraag