Werkwoordspelling: interactieve uitleg

Werkwoordspelling
Basisregels
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
Basisregels

Slide 1 - Tekstslide

We beginnen met de persoonsvorm. Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
De zin vragend maken. De pv komt dan vooraan te staan.
B
De zin van getal veranderen (ik-->wij). de pv verandert mee.
C
De zin van tijd veranderen. De pv verandert mee.
D
Anders

Slide 2 - Quizvraag

In een zin kunnen meer persoonsvormen staan.
JA
NEE

Slide 3 - Poll


Maak deze zin vragend:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 4 - Open vraag


Verander de tijd:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader elke dag kookt.

Slide 5 - Open vraag


Verander het getal:
Morgen kook ik voor ons gezin, terwijl mijn vader meestal elke dag kookt.

Slide 6 - Open vraag

Om goed te kunnen spellen moet je weten wat de persoonvorm is.

De persoonvorm vind je het beste door:
1. tt te veranderen in vt of andersom
   bv vandaag --> gisteren

2. mv te veranderen in enk of andersom
     bv: ik --> wij   wij  --> ik
Hoe weet je anders het verschil tussen:
het gebeurt
het is gebeurd

het betekent niets
het heeft niets betekend

Slide 7 - Tekstslide

1. Het gebeurt
2. Het is gebeurd
A
1 = persoonsvorm 2 = persoonsvorm
B
1 = voltooid deelwoord 2 = voltooid deelwoord
C
1 = persoonsvorm 2 = voltooid deelwoord
D
1 = voltooid deelwoord 2 = persoonvorm

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Tegenwoordige tijd:
ik
stam (ik-vorm)
jij
stam+t of stam 
hij/zij/het
stam+t
meervoud
hele werkwoord

Slide 10 - Tekstslide

Hij ..... (vinden) het een prachtige fiets.

Slide 11 - Open vraag

..... (lopen) jij elke dag hard?

Slide 12 - Open vraag

..... (vinden) jij de politiek belangrijk? Ik ben benieuwd naar je mening!

Slide 13 - Open vraag

Als je van muziek ... (houden, tt), dan ... (vinden, tt) je een muziekchallenge vast leuk.
A
houdt, vindt
B
houdt, vind
C
houd, vindt
D
houd, vind

Slide 14 - Quizvraag

Kernconcept 1: de persoonsvorm
  • Is het werkwoord in de zin een persoonsvorm?
  • Zo ja, staat hij in de tegenwoordige of verleden tijd?
  • Verleden tijd sterk: verandering van klank
  • Verleden tijd zwak:
  • Het kofschip!
  • vb:
  • veranderen
  • verhuizen
  • beloven  --> beloov
ik
hele ww - en + te/de
jij
hele ww - en + te/de
hij/zij/het
hele ww - en + te/de
meervoud
hele ww -en +ten/den

Slide 15 - Tekstslide

Hij .... (gebruiken) gisteren voor het eerst zijn nieuwe telefoon.

Slide 16 - Open vraag

Het vliegtuig ... (landen) gisteren net naast de landingsbaan.

Slide 17 - Open vraag

De eendjes .... (vluchten) toen direct het water in!

Slide 18 - Open vraag

Hij ..... (verwachten, vt) niet dat zijn vriend hem ... (uitlachen, vt)
A
verwachte, uitlachte
B
verwachtte, uitlachtte
C
verwachtte, uitlachte
D
verwachte, uitlachtte

Slide 19 - Quizvraag

Geen persoonsvorm?
  • infinitief: hele werkwoord (woordenboekvorm): lopen
  • gebiedende wijs: stam van het werkwoord (ik-vorm): loop
  • onvoltooid deelwoord: lopend, fietsend, etc. 
  • voltooid deelwoord: gelopen/ gefietst ( kofschip) + hebben/zijn
  • voltooid deelwoord als bn: zo kort mogelijk

Slide 20 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
hebben/zijn/worden + ge/be/ver  +d/en                                          hebben gelopen, zijn gebouwd

Laat je niet voor de gek houden door alleen te kijken naar  ge/be/ver!!! 
gebeuren betekenen beslissen verwachten hebben altijd  ge/be/ver.
Zoek daarom altijd eerst de persoonsvorm.

Zwak?
   Hele ww -en  + d  of t         Gebruik 't kofschip  voor -d of -t 
Geloven - geloov - geloofd
Verhuizen - verhuiz - verhuisd
Fietsen - fiets - gefietst
Verwachten - verwacht - verwacht

Slide 21 - Tekstslide

Ik heb toen mijn diploma eindelijk .... (halen).

Slide 22 - Open vraag

Hij heeft met zijn vriendin door Azië .... (reizen).

Slide 23 - Open vraag

Hij heeft zijn hond ... (verwaarlozen), terwijl hij hem altijd heeft .... (vertroetelen).

Slide 24 - Open vraag

Het .... (vallen) kind had pijn aan zijn knie.

Slide 25 - Open vraag

Voltooid deelwoord als bn
  • Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Je schrijft het zo kort mogelijk, behalve als het uitspraak-problemen oplevert
  • De verbrede weg, de verpotte planten, de vergrote trap

Slide 26 - Tekstslide

De .... (uitstallen) kleren waren afgeprijsd.

Slide 27 - Open vraag

Het .... (stranden) schip lag nog op de kust.

Slide 28 - Open vraag

Hij plakte de ...... (vergroten) foto in het album.

Slide 29 - Open vraag

Wij ... (bezoeken, vt) in Italië het ... (verwoesten) hotel.

Slide 30 - Open vraag

En nu door elkaar

Slide 31 - Tekstslide

Wij .... (verbazen, vt) ons erover, dat hij zo ...... (verlangen,vt) naar een ..... (schrijven) brief.

Slide 32 - Open vraag

We hebben de (braden).... kip en het ....(stoven) vlees van tevoren ...... bereiden.

Slide 33 - Open vraag

Het ...... (gebeuren, tt) weleens dat de link van de les niet in Magister ... (verschijnen, tt).

Slide 34 - Open vraag