Personalpronomen+artikel Akkusativ

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Präpositionen mit dem Akkusativ

Zusammenfassung 1

• Nominativ (1e naamval) = onderwerp (hij)
• Akkusativ (4e naamval) = lijdend voorwerp (hem)

• Der Mann ist groß (onderwerp - hij).
• Ich sehe den Mann (lijd. vw - hem).
• Die Frau ist klein (onderwerp - hij).
• Ich höre die* Frau (lijd. vw. - hem). 

die*

die blijft die, omdat het vrouwelijke lidwoord in de Akkusativ niet veranderd. Het is hier wel Akkusativ.

Zusammenfassung 2

• Er zijn voorzetsels met een vaste naamval. Voor de Akkusativ zijn dit: durch - ohne - für - entlang* - gegen - um - bis 

• Voorbeeld: Ich kaufe ein Geschenk für meinen Bruder.

• Als een van deze voorzetsels in de zin staat, hoef je de zin dus niet te ontleden! Je weet dan direct welke naamval er komt 🥳 

* entlang

entlang staat na het lidwoord en zelfstandig naamwoord (achtervoegsel)

dofegub

Alle eerste letters van deze voorzetsels. Ezelsbruggetje om deze voorzetsels te onthouden. 

Die Aufgabe

• Mach die 8 Aufgaben (4x MC-Aufgabe, 4x offene Frage)

• Du darfst dein Buch dabei verwenden (gebruiken)

• Mach die Aufgaben seriös: die Lehrerin kann deine Antworte sehen.

Herr Mayer, können Sie etwas für ...... (mij) tun?

1. ich
2. mich
3. mir

Er geht durch d.....
Straße (w).

1. das
2. den
3. der
4. die

Ein Jockey kann nicht ohne .....
Pferd (s).

1. sein
2. seine
3. seinen

Die Familie sitzt um d.....
Tisch (m).

1. das
2. der
3. den
4. die

"Gegen d....
Wand (w)" ist ein deutscher Film.

Er geht durch d.....
Zimmer (s).

Das war kein Problem für ........ (de)
Mann (m).

Ich gehe nie ohne ..... (mijn)
Eltern (Pl.) in die Stadt.

Alles durcheinander!

• Wie ging das? Viele Fehler gemacht? Lies dann zuerst noch mal die Grammatikseiten im Buch und deine Notizen.

• Jetzt: 4 Aufgaben zum Nominativ und Akkusativ durcheinander.

• Füllt das richtige Wort aus und erklär warum du diese Antwort gegeben hast (auf NL).

Ich habe e........ Blumenvase (f) gekauft.

M....... Vater hat morgen Geburtstag.

Die Frau kann d...... Kinder (Pl.) nicht mehr sehen.

Mein Onkel hat ...... (zijn) Hund (m) gefüttert.

Hoe vond je de opdrachten gaan? Wat vond je moeilijk/gemakkelijk?

Welke vragen over de stof heb je nog? Stel ze hier!