Nederland en de geschiedenis Herhaling en voorbereiding op KNM examen
Nederland en de geschiedenis
Herhaling en voorbereiding op KNM examen
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 4
In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Nederland en de geschiedenis
Herhaling en voorbereiding op KNM examen
Slide 1 - Tekstslide
Nederland is dichtbevolkt. Wat betekent dat?
A
Dat er steden en dorpen zijn
B
Dat er veel mensen op een vierkante kilometer wonen
C
Dat er veel bossen zijn
Slide 2 - Quizvraag
Hoeveel mensen wonen er in Nederland?
A
16.5 miljoen
B
18 miljoen
C
15 miljoen
Slide 3 - Quizvraag
Welke stad ligt dicht bij de zee?
A
Den Haag
B
Maastricht
C
Utrecht
Slide 4 - Quizvraag
Wat zijn de buurlanden van Nederland?
A
Belgie en Luxemburg
B
Belgie en Duitschland
C
Belgie, Luxembuer en Duitschland
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de hoofdstand van Gelderland?
A
Arnhem
B
Nijmegen
C
Zwolle
Slide 6 - Quizvraag
Nederland heeft 12 provincies. Welke provincie is het nieuwst?
A
Zeeland
B
Flevoland
C
Friesland
Slide 7 - Quizvraag
Hoeveel bewoonde Waddeneilanden hebben we in Nederland?
A
4
B
5
C
6
Slide 8 - Quizvraag
Je kunt deze eilanden onthouden door TV-TAS (van west naar oost). Texel – Vlieland – Terschelling – Ameland – Schiermonnikoog
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het grootste Waddeneiland?
A
Terschelling
B
Zeeland
C
Texel
Slide 10 - Quizvraag
Tussen welke provincies loopt de Afsluitdijk?
A
Groningen en Friesland
B
Flevoland en Noord-Holland
C
Friesland en Noord-Holland
Slide 11 - Quizvraag
Waar ligt de grootste haven van Nederland?
A
Rotterdam
B
Amsterdam
C
Den Haag
Slide 12 - Quizvraag
Waar ligt de Randstad?
A
In Zuid-Holland
B
Tussen Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht
C
In Zuid-Holland en Noord-Holland
Slide 13 - Quizvraag
Wat betekent Nederland?
A
Land van de Neders
B
Laag land
C
Land van water
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een polder?
A
Land voor koeien
B
Een stuk land met meren en rivieren
C
Een land dat vroeger water was
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer was de watersnoodramp?
A
1945
B
1973
C
1953
Slide 16 - Quizvraag
Wat gebeurde er tijdens de watersnoodramp?
A
Een deel van Zuid-Holland en Zeeland
B
De Deltawerken werden gebouwd
C
De Afsluitdijk ging kapot
Slide 17 - Quizvraag
Waar liggen de Deltawerken?
A
In Zeeland en Groningen
B
In Zeeland en Zuid-Holland
C
In Zuid-Holland en Noord-Holland
Slide 18 - Quizvraag
Wanner waren de middeleeuwen?
A
Tussen 500 en 1000
B
Tussen 1500 en 1600
C
Tussen 500 en 1500
Slide 19 - Quizvraag
Welk geloof had Willem van Oranje?
A
Katholiek
B
Protestants
C
Geen geloof
Slide 20 - Quizvraag
Waarom heette hij ook wel “de vader des vaderlands”’?
A
Hij was de eerste koning van Nederland
B
Hij bevrijdde Nederland van de oorlog
C
Hij stond aan de basis van het huidige Nederland
Slide 21 - Quizvraag
Tussen wie ging de 80-jarige oorlog?
A
Tussen Frankrijk en Nederland
B
Tussen Duitschland en Nederland
C
Tussen Spanje en Nederland
Slide 22 - Quizvraag
Waarom heet de tijd tussen 1600 en 1700 de gouden eeuw?
A
Er werd goud gevonden
B
Er werd veel geld verdiend
C
Alle Nederlanders waren rijk.
Slide 23 - Quizvraag
Wat brachten de schepen van de VOC naar Nederland?
A
Schilderijen
B
Bouwmateriaal
C
Kruiden
Slide 24 - Quizvraag
Wanneer werd de slavernij afgeschaft?
A
1752
B
1863
C
1912
Slide 25 - Quizvraag
Wie schilderde het schilderij de Nachtwacht?
A
Rembrandt van Rijn
B
Frans Hals
C
Vincent van Gogh
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Wat was geen Nederlandse kolonie?
A
Nederlands – Indië
B
Congo
C
Suriname
Slide 28 - Quizvraag
Nederlands-Indië - de officieel gebruikte benaming voor de kolonie van Nederland die uiteindelijk het huidige Indonesië omvatte.
Slide 29 - Tekstslide
Wanneer werd Suriname onafhankelijk?
A
1985
B
1995
C
1975
Slide 30 - Quizvraag
Hoe heette de eerste koning van Nederland?
A
Koning Karel
B
Koning Willem I
C
Koning Wilhelmus
Slide 31 - Quizvraag
Wat voor belangrijks heeft Thorbecke gedaan?
A
Hij heeft een nieuwe grondwet geschreven
B
Hij heeft de koning machtiger gemaakt
C
Hij voerde het vrouwenkiesrecht in
Slide 32 - Quizvraag
Slide 33 - Tekstslide
Waarom is die grondwet belangrijk geweest?
A
De wet was niet belangrijk
B
De wet was het begin van de democratie
Slide 34 - Quizvraag
Wanneer begon de Tweede oorlog in Nederland?
A
1939
B
1940
C
1945
Slide 35 - Quizvraag
Wie is Anne Frank?
A
Een vrouw uit Delft die als verpleegster in de oorlog werkte
B
De eerste vrouwelijke minister
C
Een Joods meisje dat een dagboek heeft geschreven
Slide 36 - Quizvraag
Hoe heeft het dagboek van Anne Frank?
A
De hongerwinter
B
De oorlog
C
Het achterhuis
Slide 37 - Quizvraag
Slide 38 - Tekstslide
Wanneer was Nederland bevrijd?
A
4 mei 1945
B
5 mei 1945
C
5 mei 1946
Slide 39 - Quizvraag
In 1945 ontstond de VN. De verenigde naties. Waarom?
A
Omdat de landen in de VN geen oorlog meer wilden
B
omdat deze landen weer opgebouwd moesten worden na de oorlog
C
Voor de internationale handel
Slide 40 - Quizvraag
Hoeveel landen zijn er lid van de EU?
A
15
B
21
C
27
Slide 41 - Quizvraag
Waar is de EU voor?
A
Ze maken afspraken over geld, veiligheid, gezondheid en politiek.
B
ze maken geen afspraken met elkaar
Slide 42 - Quizvraag
Wat is een gastarbeider?
A
Een vluchteling
B
Mensen die buiten Nederland werken
C
Buitelanders die in Nederland werken
Slide 43 - Quizvraag
Vanaf wanneer mogen vrouwen stemmen?
A
1845
B
1919
C
1952
Slide 44 - Quizvraag
Je gaat met een vriend aan dagje naar Amsterdam. Je vriend wil ook graag naar de zee. Hij vraagt of Amsterdam dichtbij de zee ligt. Wat zeg je?
A
Een beetje, het is een half uur met de trein
B
Ja. Amsterdam is dichtbij de zee. We kunnen lopen
C
Nee, het is een paar uur reizen met de trein
Slide 45 - Quizvraag
Jullie kijken naar het journaal. Het gaat over een overstroming in Limburg. Je partner vraagt: Waar ligt Limburg?
A
In het midden van Nederland
B
In het noorden van Nederland
C
In het zuiden van Nederland
Slide 46 - Quizvraag
Je dochter houdt een spreekbeurt over werken in Nederland. Ze vertelt: er vertrekken steeds meer fabrieken uit Nederland. Een klasgenoot vraagt “waarom”? Wat kan zij het beste zeggen?
A
Omdat er in Nederland steeds minder mensen zijn die werken
B
Omdat er in Nederland steeds minder plaats is voor
C
Omdat fabriekswerk in het buitenland vaak goedkoper is
Slide 47 - Quizvraag
Je buurvrouw wil een opleiding tot verpleegkundige volgen. Ze ziet een leuke opleiding in Zeeland. Jij zegt “dat is ver weg”. De boorvrouw vraagt “Waar ligt Zeeland dan?” Wat zeg je?
A
In het noorden van Nederland
B
In het oosten van Nederland
C
-In het zuiden van Nederland
Slide 48 - Quizvraag
Je zoon moet voor school een werkstuk maken en leest in een boek over de Tweede Wereldoorlog. Hij ziet een foto van de bevrijding van Nederland. Hij vraagt “wat gebeurt er op Bevrijdingsdag?”. Wat zeg jij?
A
Dan gaan Nederlanders naar de kerk
B
Den vieren veel Nederlanders het einde van de oorlog
C
Dan zijn veel Nederlanders 2 minuten stil
Slide 49 - Quizvraag
Je dochter is op school en de leraar zegt “Nu heeft de Randstad veel meer inwoners dan vroeger”. Hij vraagt waarom er zoveel mensen in de Randstad wonen. Wat kan je dochter het beste zeggen?