Quiz maandag 1 februari Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoorden

Hoe goed begrijp jij het lidwoord?
010
1 / 28
volgende
Slide 1: Poll
NederlandsBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoe goed begrijp jij het lidwoord?
010

Slide 1 - Poll

Hoe goed begrijp jij het zelfstandig naamwoord?
0100

Slide 2 - Poll

Hoe goed begrijp jij het bijvoeglijk naamwoord?
0100

Slide 3 - Poll

Hoe goed begrijp jij het werkwoord?
0100

Slide 4 - Poll

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 7 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 9 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 10 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 11 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 12 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 13 - Quizvraag

Lidwoorden
de kleine woorden voor een zelfstandig naamwoord: 

de, het, een

Slide 14 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
mens, dier of ding

je kan er een lidwoord voor zetten

Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden (Hans, Piet, Zwolle, Amsterdam, Haverstraat)

Slide 15 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
voegt iets toe bij een zelfstandig naamwoord, daardoor wordt het duidelijker.

Staat tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoorden
Doewoorden

Slide 17 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
- STUDIEMETER MAKEN H1 en H2, THEMA 3
- Klaar? Oefenen op Junior Einstein (taal) of op: https://leestrainer.nl/woordbenoemen/deel1/oefening.htm

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 23 - Quizvraag

Hou oud ben jij?

Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 24 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

wat is de pv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden

Slide 25 - Quizvraag

Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
• Je maakt een vraagzin van de zin
•de tijd waarin de zin staat veranderen
• enkelvoud/meervoud veranderen

Slide 26 - Tekstslide

Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord!
dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide