Taalverzorging

Taalverzorging
Werkwoordspelling
Leestekens
Veelgemaakte fouten
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
Werkwoordspelling
Leestekens
Veelgemaakte fouten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Voorbereiden op schrijfexamen
Opfrissen spelling, leestekens, veelgemaakte fouten
Oefenen met wat je aandachtspunt is

Slide 2 - Tekstslide

SCHEMA WERKWOORDSPELLING

Slide 3 - Tekstslide

Zwakke en sterke werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Me/mij/mijn, je/jou/jouw, u/uw
ons/onze



Wanneer je een bezit aangeeft (en dat bezit direct erachter staat) gebruik je mijn, jouw, uw onze. 

Ik ben mijn laptop vergeten.
Je bent jouw laptop vergeten.
Dat is onze keuze.

Slide 6 - Tekstslide

Deze laptop is van mij .> Het is mijn laptop.
Deze laptop is van jou .> Het is jouw laptop.
Deze laptop is van ons .> Het is onze laptop.

Korte vorm 'mij'  en 'jou'
Ik heb mijn portemonnee niet bij me.
De bakker geeft je een gratis broodje.

Slide 7 - Tekstslide

Ik heb jou/jouw broertje gisteren gezien.

Slide 8 - Open vraag

Lisa komt niet nog een keer bij jou/jouw langs.

Slide 9 - Open vraag

Hun/hen
Hun hebben morgen een toets --> Fout!

Zij hebben morgen een toets.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Zij is persoonlijk voornaamwoord.

Hun is nooit onderwerp van een zin!
Maar wel:
Hij geeft hun een cadeau.
Het is hun cadeau.

Slide 12 - Tekstslide

Zij/hun liepen samen door de winkel.

Slide 13 - Open vraag

Ik leer zij/hun de spelling aan van de werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 14 - Open vraag

Na of naar

Slide 15 - Tekstslide

Na de les ga ik een broodje kopen.

Ik ga naar huis.
Naar aanleiding van ...

Slide 16 - Tekstslide

Na/naar werktijd ga ik altijd na/naar de winkel

Slide 17 - Open vraag

Leestekens
Wat zijn leestekens en waarom zijn ze belangrijk?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Waarom belangrijk?
Hoewel ik nog jong ben vind ik dat ik voor deze baan aangenomen moet worden omdat ik een frisse kijk op zaken heb

Examen schrijven

Slide 20 - Tekstslide

Punt
*Aan het einde van een zin
*Bij afkortingen: m.b.v. & t.z.t.
*Maar niet bij alle afkortingen: mg & vwo

Slide 21 - Tekstslide

Vraagteken
*Bij vraagzinnen: Mag ik dat opschrijven als verklaring?

Slide 22 - Tekstslide

Uitroepteken
*Bij een bevel: Houd je mond!
*Bij een uitroep: Dat slaat nergens op!

Slide 23 - Tekstslide

Komma
*Bij opsommingen: Als ontbijt at ik een boterham, een ei en een appel.
*Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden: een vrolijke, Hollandse dame
*Tussen twee persoonsvormen: Toen ik gisteren naar huis liep, kwam ik een hond tegen.
*Bij een aanspreking of een tussenwerpsel:
-Petertje, zit je nou alweer op YouTube?
-Nou, die is kapot.
*Voor een voegwoord: Ik was te laat in de les, doordat ik in de file stond.

Slide 24 - Tekstslide

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 25 - Quizvraag

uhm dat weet ik niet zeker
A
Uhm, dat weet ik niet zeker.
B
Uhm dat weet ik niet zeker.
C
Uhm, dat weet ik niet zeker?
D
Uhm ... dat weet ik niet zeker.

Slide 26 - Quizvraag

als de kat van huis is dansen de muizen op tafel

Slide 27 - Open vraag

Dubbele punt
*Als aankondiging van een opsomming: De volgende partijen stemden voor de motie: VVD, D66, CDA & CU.
*Als aankondiging van een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."
*Bij een uitleg: Ik ben er gisteren niet aan toegekomen: ik had bezoek.

Slide 28 - Tekstslide

Puntkomma
*Bij twee hoofdzinnen die hetzelfde zeggen of een heel nauw verband met elkaar hebben: De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren de hele dag onderweg.

*Mijn advies zou zijn om de puntkomma niet te gebruiken, omdat je haar nooit verplicht hoeft te gebruiken, terwijl je er wel fouten mee kunt maken.

Slide 29 - Tekstslide

Aanhalingstekens
*Bij een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."
*Bij een woord dat je ironisch bedoelt: Echt "fijn" dat we nu in een tweede lockdown zitten.
*Als het over het woord zelf gaat: "Deur" betekent: beweegbare afsluiting die toegang geeft tot een gebouw, vertrek, kast.

Slide 30 - Tekstslide

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 31 - Quizvraag

wat heerlijk zeg het regent pijpenstelen
A
Wat "heerlijk" zeg. Het regent pijpenstelen.
B
Wat "heerlijk" zeg, het regent pijpenstelen.
C
Wat heerlijk zeg; het regent pijpenstelen.
D
Wat heerlijk zeg, het regent pijpenstelen.

Slide 32 - Quizvraag

Maken 
Stencils Taalverzorging
Kies zelf wat je nog moet oefenen:
2.5 > werkwoordspelling
3.1 > hoofdletters
3.2 > leestekens
3.3 > meervoud
(extra oefenen)

Slide 33 - Tekstslide

Evaluatie van de les

Wat heb je vandaag geleerd/onthouden?

Slide 34 - Open vraag

Lesdoelen
Voorbereiden op schrijfexamen
Opfrissen spelling, leestekens, veelgemaakte fouten
Oefenen met wat je aandachtspunt is

Slide 35 - Tekstslide