14-2: Les 4 t/m 6: Labelen, weerleggen, beurten

Welkom!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik weet wat labelen is
Ik kan mijn eigen argumenten labelen. 

Slide 2 - Tekstslide

Labelen
Een belangrijke manier om een speech of betoog te structureren is door argumenten te ‘labelen’: een naam geven aan je argumenten. Door labels te gebruiken is het makkelijker om je eigen verhaal te vertellen en het verhaal van een ander te volgen.

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen met labelen 
Bekijk het voorbeeld op blz. 14 van je boekje. 

Ga aan de slag met opdracht 4, 5 en 6. De filmpjes die bij deze opdrachten horen vind je op de volgende pagina's. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Aan de slag
Maak opdracht 7 op blz. 15 en 16 van je boekje. 

Krijg je dit niet af? -> huiswerk voor de volgende les!

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet wat een weerlegging is.
Ik weet waar ik op moet letten als ik wil gaan weerleggen.
Ik kan een argument weerleggen. 

Slide 10 - Tekstslide

Een heel belangrijk onderdeel van debatteren is goed luisteren en reageren op het andere team. Dit kan nog best lastig zijn, want je bent al snel met je eigen argumenten bezig. Heel begrijpelijk, maar goed luisteren, reageren en weerleggen maakt debatteren beter en leuker! 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een weerlegging?
Je doel in een debat is om de jury en het publiek te overtuigen dat jouw team gelijk heeft. Om dit te bereiken is het belangrijk om aan te tonen waarom de argumenten van de andere kant niet kloppen. Dit noemen we weerleggen. 

Slide 12 - Tekstslide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 13 - Tekstslide

Een sterke weerlegging bestaat uit vier stappen
1. Aankondigen: welk gelabeld argument ga je op reageren in deze spreekbeurt?
2. Samenvatten: wat is in één zin het argument waar je precies op gaat reageren?
3. Reageren: wat klopt er niet aan het argument van de tegenstanders?
4. Conclusie: hoe heb jij dit argument weerlegd?

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 8 
Debat bekijken.
Je gaat zo een debat bekijken. De eerste weerlegging doen we met de klas samen. Daarna ga je het schema op blz. 20 zelf aanvullen. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Leerdoelen
Ik weet wat een opzet- en slotbeurt is.
Ik kan een opzet- en slotbeurt voorbereiden.

Slide 17 - Tekstslide

De vorm

Slide 18 - Tekstslide

Opzetbeurt
Licht de stelling toe (voorstanders).
Argumenten voor of tegen uitleggen.
Doe dit aan de hand van het AUB-formulier. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Wat waren de sterke kanten van de openingsspeeches?

Slide 21 - Open vraag

Wat waren de minder sterke kanten van de openingsspeeches?

Slide 22 - Open vraag

Openingsspeech
Zorg ervoor dat je 3 argumenten hebt uitgewerkt voor de openingsspeeches.

Slide 23 - Tekstslide

Eindspeech
Belangrijkste meningsverschillen toelichten
waarom hebben jullie het meest gelijk?
Je mag argumenten herhalen, maar let op! Je mag geen nieuwe informatie meer toevoegen aan de eindspeech. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Wat waren de minder sterke kanten van de eindspeeches?

Slide 26 - Open vraag

Wat waren de sterke kanten van de eindspeeches?

Slide 27 - Open vraag

Conclusie
Je neemt of de opzetbeurt of de slotbeurt voor je rekening. 
In de opzetbeurt worden de drie belangrijkste argumenten uitgelegd. 

In de slotbeurt herhaal je de belangrijkste meningsverschillen.
Geef aan waarom jullie het meest gelijk hebben. 

Slide 28 - Tekstslide