Poëzie - les 2 - beeldspraak

Poëzie les 2
Beeldspraak in gedichten
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Poëzie les 2
Beeldspraak in gedichten

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
Je leert wat een 
vergelijking, een metafoor en een personificatie is.

Slide 2 - Tekstslide

Heb je weleens gehoord van beeldspraak?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Als iemand zegt:
'Hij springt een gat in de lucht',
dan is dat letterlijk bedoeld.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Als mensen zeggen:
'Jouw kamer is een zwijnenstal'
dan bedoelen ze...
A
Dat jouw kamer een zwijnenstal is met varkens en modder en zo.
B
Dat jouw kamer er heel natuurlijk uitziet.
C
Dat je kamer een puinhoop is.
D
Dat je kamer keurig is opgeruimd.

Slide 5 - Quizvraag

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je gebruikt een 'beeld' om iets/iemand te omschrijven. Beeldspraak wordt vaak gebruikt in gedichten.

Youp is net zo snel als een bliksemschicht.
In deze zin bedoelen we: Youp is heel erg snel. Maar om dat heel duidelijk te maken, maken we gebruik van een vergelijking.


Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking met 'als'
Het object dat je vergelijkt en het beeld waarmee je het object vergelijkt staan in de zin.

  • Hij lacht als een boer met kiespijn.
  • Zij is zo sterk als een beer.


Vergelijking zonder 'als'
Het object wordt vervangen door het beeld.
  • Het arme schaap moest de wc schoonmaken. 
  • Die slak is nog steeds niet bij de finish aangekomen. 
Dit noemen we een metafoor. Een beeld om iets mee te vergelijken. Het gaat er niet letterlijk over.

Slide 7 - Tekstslide

Personificatie
Mensen kunnen heel veel: eten, zingen, dansen, voelen, rennen, drinken, gillen, omhelzen, fietsen, en ga zo maar door. Als iets wat geen mens is (bijvoorbeeld een boom) wel een menselijke eigenschap toegedicht krijgt (bijvoorbeeld ‘fluistert’), dan noem je dat een personificatie. In dit woord zit het woord persoon. Je doet alsof een ding (de boom) een mens is. 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden van personificatie

  • De golven aaien de zwemmers.
  • De bergen krijsen hoe hoog ze zijn.
  • De wind fluistert zacht jouw naam.
  • De stoelde omarmde het meisje.

Slide 9 - Tekstslide

Welke personificatie(s)
herken je in dit gedicht?

Slide 10 - Open vraag

Aan de slag!
Schrijf een gedichtje van 4 tot 8 regels waarin je twee van de drie vormen van beeldspraak gebruikt: vergelijking met als, metafoor en personificatie.

Slide 11 - Tekstslide