Grammatica woordsoorten oefenles 1(h)v

Plot26 - Grammatica woordsoorten - les 1 t/m 3
Oefenles:

  • lidwoorden
  • zelfstandig naamwoorden
  • bijvoeglijk naamwoorden

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Plot26 - Grammatica woordsoorten - les 1 t/m 3
Oefenles:

  • lidwoorden
  • zelfstandig naamwoorden
  • bijvoeglijk naamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vaak kun je een woord benoemen?
A
Eén keer
B
Twee keer
C
Drie keer
D
Oneindig

Slide 2 - Quizvraag

De woordsoorten

Deze woordsoorten moet je na Grammatica 1, les 1 t/m 3, kennen en kunnen benoemen in een zin:


  • bepaald lidwoord (blw)  
  • onbepaald lidwoord (olw
  • zelfstandig naamwoord (zn)                                                                                             (ook als eigennaam en het verschil tussen abstract/concreet zn)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn) en stoffelijk bijvoeglijk naamwoord  


Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden

Bepaalde lidwoorden: de/het

Onbepaald lidwoord: een


De is altijd een lidwoord

Het is alleen een lidwoord als het bij een zelfstandig naamwoord hoort

Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'

Slide 4 - Tekstslide

Het bleef de hele dag regenen.
'Het' is hier wel/geen bepaald lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 5 - Quizvraag

Ik heb een nieuwe auto gekocht

'Een' is hier wel/geen onbepaald lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 6 - Quizvraag

Heb jij een van de medewerkers gezien?

'Een' is hier wel/geen onbepaald lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 7 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord

Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens, etc.


1. Je kunt er de, het of een voor zetten

2. Het heeft vaak een verkleinwoord

3. Het heeft vaak een meervoud

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord eigennaam

Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/etc.


Te herkennen aan een hoofdletter


Jan, Lyceum Elst, Arnhem, Nike

Slide 9 - Tekstslide

Let op!

Niet alle woorden met een hoofdletter zijn een zelfstandig naamwoord eigennaam


1. Soms krijgt een woord een hoofdletter, omdat het aan het begin van de zin staat

2. Soms krijgt een bijvoeglijk naamwoord een hoofdletter, omdat het is afgeleid van een plaats: de Amerikaanse auto.

Slide 10 - Tekstslide

Abstract zelfst. naamwoord

Veel zelfstandig naamwoorden kun je aanraken. Ze zijn concreet. Bijv. de stoel, het fruit. 

Andere zelfstandig naamwoorden kun je niet aanraken. Ze zijn abstract. Bijv. het leven, de blijdschap.



Slide 11 - Tekstslide

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Ik heb de afwas gedaan en het vuilnis buiten gezet.

Slide 12 - Open vraag

In welk antwoord staat een zelfstandig naamwoord als eigennaam?
A
De Chinese man is vertrokken.
B
Ik kom uit China.

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent abstract?
A
Zeer nauwkeurig omschreven
B
Niet duidelijk herkenbaar

Slide 14 - Quizvraag

Concreet of abstract zn?
Dit idee vind ik uitstekend.
A
abstract zn
B
concreet zn

Slide 15 - Quizvraag

Concreet of abstract zn?
De lading begon te schuiven.
A
abstract zn
B
concreet zn

Slide 16 - Quizvraag

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Het is mijn doel om vaker te gaan sporten in de sportschool.

Slide 17 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Het mooie eendje zwemt in de gracht.

De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)


Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:


Het eendje zwemt in de gracht.

Slide 19 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en


De gouden ring

Maar: de plastic tas (zonder -en)

Slide 20 - Tekstslide

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De houten bank is oud.

Slide 21 - Open vraag

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De geleerde professor is naar de lange bijeenkomst geweest.

Slide 22 - Open vraag