Les 3a en 3b KUA: theater analyse

Les 3:  Theater in de klassieke oudheid + Theater analyse 

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
KunstMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 3:  Theater in de klassieke oudheid + Theater analyse 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke theater genres ken je,
nog van de vorige les?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de namen van de onderdelen van het theater naar het juiste nummer op de afbeelding (Googlen mag!)
Orchestra
Theatron
Parodoi
Skènè

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zong en danste het koor?
A
Theatron
B
Parodoi
C
Skènè
D
Orchestra

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat diende als decor en backstage-area?
A
Theatron
B
Parodoi
C
Skènè
D
Orchestra

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zat het publiek?
A
Theatron
B
Parodoi
C
Skènè
D
Orchestra

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Theater in Griekenland

  • Ontstaan westers theater in 6e eeuw v.C.
  • Feesten ter ere van de wijngod Dionysus (feesten: Dionysia).

  • Op 1 dag: 3 tragedies, 1 komedie.

  • Ligging Griekse theaters: tegen een heuvel.
  • Briljante akoestiek
  • 17.000 mensen krijgen hetzelfde verhaal.




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan klassiek theater
  • Oorsprong godsdienstig gebruik
  • Mythologie (goden en halfgoden)




  • Verbinden eigen actuele geschiedenis
  • Tragedie/komedie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

tragedie

Slide 12 - Tekstslide

komedie
Tragedie: droevig/verhaal dat slecht afloopt. Oedipus van Sophocles.
Komedie: grappig verhaal. Bijv. de Acharniërs van Aristophanes.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komedie


  • Blijspel
  • Goede afloop
  • Normale mensen 
  • Satirisch, vol straattaal en schunnige grappen.
  • Kunnen verwijzen naar de politieke actualiteit.
  • Wordt levendig of zelfs obsceen bij gedanst.



Tragedie

  • Treurspel
  • Noodlottige afloop
  • Vertelt hoe hooggeplaatste personen omgaan met ongeluk (veroorzaakt door henzelf / goden).
  • Een koor (rei) becommentarieert de daden van de personages.

Mannelijke toneelspelers dragen maskers en spelen alle mannen- en vrouwenrollen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tragedie volgens Aristoteles' 'Poëtica' (ca. 330 v.C.).


1. expositie: introductie van de hoofdpersonen en de situatie. 
2. intrige: de ontwikkeling van een probleem wordt geschetst.
3. climax: het opvoeren van de spanning 
4. catastrofe: hoogtepunt van de spanning, begin van de ondergang van de held.
5. peripetie: point of no return. In tragedie een omslag die de held ongeluk brengt (in komedie juist een wending ten goede!).


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Romeo vermoordt Julia's neef Tybalt, terwijl hij zich had voorgenomen niet mee te doen aan de gewelddadigheden
Romeo beseft wat hij veroorzaakt heeft: het verhaal neemt daarna een heel andere wending
Peripetie: dramatische wending in lot van protagonist (point of no return)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rondom de climax zitten agnitio (besef) en peripetie (point of no return)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aristotelische eenheden

  • Eenheid van tijd: binnen 24 uur
  • Eenheid van plaats: het verhaal speelt zich af op / rondom dezelfde plaats
  • Eenheid van handeling: alle handelingen werken toe naar een hoofdhandeling (geen sub-plots)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zoek in je duo een film scène op you tube waarbij de hoofdpersoon ook duidelijk een Point of no return mee maakt. 

en zoek uit of dit verhaal zich ook houd aan de drie regels van Aristoteles, eenheid van tijd, plaats en handeling, of juist niet.

Zet je werk in je eigen class note pagina!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kunst analyseren: wat doe je dan?
Voor alle disciplines moet je iets kunnen zeggen over:
  • Voorstelling/inhoud: wat is er te zien/horen? Wat is het onderwerp/verhaal/thema/idee/concept?
  • Vormgeving: hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van spel vormgeving (4 begrippen) en theatervormgeving (7 begrippen)
  • Betekenis.

Voor alle disciplines moet je de begrippen kennen waarmee je deze 3 onderwerpen kunt beschrijven. 
Vandaag bespreken we de 7 theatervormgeving begrippen en 4 spelvormgeving begrippen. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theater Analyse oefening
1. Voorstelling
- de spelgegevens
- tragedie of komedie
- theater genre

2. Vormgeving
- spelvormgeving
-Theatervormgeving


Slide 21 - Tekstslide

les b
1. VOORSTELLING: De spelgegevens -  5 W'S 
  • Wie: de personages 
  • Wat: de plot, het conflict, de spanningsopbouw (inleiding, opbouw, climax).
  • Waar: de plaats, ruimte, locatie waar de handeling zich afspeelt.
  • Waarom: het motief, de beweegreden van de handeling (bv.: waarom wil Romeo niet verder leven zonder Julia, ook al betekent dat zijn dood?). 
  • Wanneer: tijd en tijdsverloop

PANTOMIME  >



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort allemaal bij
theatervormgeving?

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

VORMGEVING ANALYSE:

1. SPEL:
Lichaam
Stemgebruik
Mise-en-scène
Speelstijl

2. THEATERVORMGEVING
Locatie
Licht en geluid (effecten)
Decor, rekwisieten / attributen
Kostuum, grime & haar



HANS TEEUWEN  >



Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

THEATERSPEL (1)

  • Lichaam: mimiek / gebaren en bewegingen / lichaamshouding / handelingen

  • Stemgebruik: volume / accent / klankkleur / intonatie / klemtoon / timing




    Slide 25 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    THEATERSPEL (2)

      • Mise-en-scène: de plaatsing, beweging en blikrichtingen van acteurs in het speelvak (vgl. choreografie).

      • Speelstijl: bv. slapstick, melodrama, realistisch, (panto)mime, absurdistisch, overacting, underacting



      Slide 26 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Lichaam: mimiek / gebaren en bewegingen / lichaamshouding / handelingen

      Slide 27 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Stemgebruik: dynamiek (volume) / accent / klankkleur / intonatie / klemtoon / timing

      Slide 28 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Mise-en-scène: de plaatsing, beweging en blikrichtingen van acteurs in het speelvak (vgl. choreografie).

      Slide 29 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Speelstijl: melodrama, realistisch, over- /underacting, slapstick.

      Welke speelstijl denk je te herkennen?

      Slide 30 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Oefenvraag 1: noem twee spel of theater vormgevingsaspecten die dit optreden theatraal maken. Laat geluid en muziek buiten beschouwing.

      Slide 31 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies