ABR7 06.05.2025

Welkom!
06.05.2025
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
AndersMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
06.05.2025

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Vakantie
  • Nieuws
  • Terugblik
  • Verder 3.5
  • KNM 2.6 

Slide 2 - Tekstslide

Vakantie
  • Hoe was je vakantie?
  • Wat heb je gedaan?
  • Heb je in de vakantie Nederlands gesproken?
  • Zo ja, waarom/waar? Zo nee, waarom niet? 

Slide 3 - Tekstslide

Nieuws
  • Kijk/luisteropdracht

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik
  • Vragen? 

Slide 5 - Tekstslide

3.5
  • Bekijk nog een keer de blauwe woorden op blz. 111
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 74
  • Maak samen zinnen
  • Bespreken 

Slide 6 - Tekstslide

3.5
  • Bekijk het rode blokje op blz. 113
  • Het werkwoord zullen
  • Ik zal de rommel opruimen.
  • Hij zal op tijd op school zijn.
  • Wij zullen morgen de boeken ophalen.  

Slide 7 - Tekstslide

3.5
  • Met het werkwoord zullen kun je iets beloven of besluiten of je doet een voorstel. 
  • Na zullen komt een tweede werkwoord. 
  • Dit is het hele werkwoord en staat op de laatste plaats in de zin.
  • Ik zal de was opruimen. 
  • De man zal de factuur snel betalen. 
  • Zullen we morgen op bezoek komen? 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

3.5
  • Opdr. 76 klassikaal
  • Maak opdr. 77 + 78 zelfstandig
  • Bespreken

Slide 10 - Tekstslide

Maak een zin met ''zullen''

Slide 11 - Tekstslide

3.5
  • Maak opdr. 79 zelfstandig
  • Klaar? Vergelijk jouw antwoord met die van je medecursist
  • Bespreken 

Slide 12 - Tekstslide

3.5
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 80
  • Lees om de beurt een zin.
  • Klaar? Draai de rollen om  

Slide 13 - Tekstslide

3.5
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 81
  • Bekijk de afbeeldingen en bekijk het voorbeeld
  • Cursist A: heeft een probleem en vraagt om hulp 
  • Cursist B: reageert en gebruikt een vorm van zullen
  • Klaar? Draai de rollen om

Slide 14 - Tekstslide

3.5
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 82 
  • Cursist A: heeft hulp nodig van de buurvrouw/buurman
  • Cursist B: is de buurvrouw/buurman. Je biedt hulp aan.
  • Klaar? Draai de rollen om 

Slide 15 - Tekstslide

3.5
  • Bekijk opdr. 84
  • Lees de kaart
  • Bekijk de foto's
  • Zet het cijfer van de juiste foto bij de juiste zin
  • Klaar? Bespreek je antwoorden met je medecursist
  • Bespreken 

Slide 16 - Tekstslide

3.5
  • Bekijk het rode blokje op blz. 3.5 
  • Als, omdat, terwijl, voordat, nadat 
  • De woorden ''als en omdat'' ken je al
  • Wat voor zin krijg je na de woorden ''als en omdat''?
  • Bijzin
  • Wat is de zinsvolgorde bij een bijzin?
  • wie / wat - rest - werkwoord(en)

Slide 17 - Tekstslide

3.5
  • Ook na de woorden voordat, nadat en terwijl krijg je een bijzin
  • Ik doe de deur op slot, voordat ik van huis ga. 
  • Ik poets altijd mijn tanden, voordat ik ga slapen. 
  • Met voordat vertel je dat twee dingen na elkaar gebeuren. De hoofdzin gebeurt voor de bijzin. 
  • Ik poets altijd mijn tanden --> gebeurtenis 1
  • , voordat ik ga slapen --> gebeurtenis 2

Slide 18 - Tekstslide

3.5
  • Ik doe de afwas, nadat ik heb gegeten. 
  • Amanda haalt de kinderen op, nadat ze uit haar werk komt. 
  • Met nadat vertel je ook dat twee dingen na elkaar gebeuren.
  • De volgorde is alleen anders --> je draait de gebeurtenissen om 
  • Amanda haalt de kinderen op --> gebeurtenis 2
  • , nadat ze uit haar werk komt --> gebeurtenis 1

Slide 19 - Tekstslide

3.5
  • Gina en Kim praten met elkaar, terwijl ze samen koffie drinken. 
  • Max belt met zijn vader, terwijl hij in de trein zit. 
  • Mijn moeder doet de brief in de brievenbus, terwijl ze met de hond wandelt. 
  • Met terwijl geef je aan dat twee dingen op hetzelfde moment gebeuren.  

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

3.5
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 86
  • Je gaat spreken oefenen in twee rondes.
  • Ronde 1: Cursist A leest de vragen. Cursist B geeft antwoord. Klaar? Cursist B leest de vragen.
  • Ronde 2: Cursist A leest de vragen. Cursist B: geeft antwoord zonder te lezen. Klaar? Cursist B leest de vragen.  

Slide 22 - Tekstslide

3.5
  • Bekijk opdr. 87
  • Lees de tekst
  • Wat gaat hij vandaag doen?
  • Zet de taken in de goede volgorde 
  • Bespreken 

Slide 23 - Tekstslide

3.5
  • Werk zelfstandig
  • Pak werkblad 8.5a
  • Bekijk de afbeeldingen 
  • Maak één zin per twee plaatjes. Gebruik als, omdat, voordat of terwijl.

Slide 24 - Tekstslide

3.5
  • Werk zelfstandig
  • Bekijk opdr. 89
  • Maak het briefje af.
  • Gebruik de woorden tussen haakjes 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide