7.4 kolonialisme en slavernij

§ 7.4 Kolonialisme en slavernij
  • KA = Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§ 7.4 Kolonialisme en slavernij
  • KA = Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je uitleggen:
  • hoe de trans-Atlantische slavenhandel groeide  
  • welke slavernij er was op Amerikaanse plantages
  • welke slavernij er was in de Nederlandse koloniën
  • hoe de slavernij werd afgeschaft

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

De Spaanse koning Karel V verbood in 1542 de slavernij van indianen.
Gevolg: kolonisten lieten slaven uit Afrika komen voor plantagewerk en werk in de mijnen.
Dit was de start van de trans-Atlantische slavenhandel: handel in en vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan.
In 350 jaar maakten zo’n 11 miljoen Afrikanen de gedwongen oversteek. 90% ging naar het Caribisch gebied en Zuid-Amerika.
De slavenhandel was onderdeel van de trans-Atlantische driehoekshandel.
Door de vraag van de Europeanen nam de slavenhandel in Afrika toe:
Slavernij bestond al eeuwen in Afrikaanse samenlevingen, de meeste slaven waren krijgsgevangenen
Slavenhandelaren brachten vanaf de 11e eeuw zwarte slaven naar Arabische en Ottomaanse landen
Slaven voor Amerika werden ingescheept bij Europese factorijen in West-Afrika
de zeereis naar Amerika was onmenselijk, gemiddeld overleed 15% tijdens de overtocht

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

a. Leg een verband tussen de trans-Atlantsiche slavenhandel, de plantagekoloniën en het handelskapitalisme in de vroegmoderne tijd.
b. Leg uit waardoor de trans-Atlantische slavenhandel sterk toenam in de 18e eeuw.

Slide 7 - Open vraag

De Afrikaanse slaven werden onmenselijk behandeld. Geef hiervan:
- een voorbeeld en
- noem hiervan een oorzaak en een gevolg.

Slide 8 - Open vraag

Gebruik bronnen 11 en 12 blz 79 wb.
Stel, je onderzoekt het leven van slaven op een Surinaamse plantage. Leg ui of de twee bronnen volgens jou betrouwbaar en representatief zijn.

Slide 9 - Open vraag

a. Geef een vb van de slechte werkomstandigheden van Afrikanen in Amerika.
b. Geef een vb. van de slechte leefomstandigheden van Afrikanen in Amerika.
c. Geef twee verklaringen voor deze omstandigheden.

Slide 10 - Open vraag

geef aan:
- wat de directe oorzaak was van de Nederlandse deelname aan de trans-Atlantische slavenhandel en
- wat de belangrijkste Nederlandse slavenkolonie in Amerika was.

Slide 11 - Open vraag

a. Noem drie soorten slavenwerk in de VOC gebieden
b. Geef een verklaring voor het ontstaan van de groep van Indo-Europeanen.

Slide 12 - Open vraag

Gebruik de tekst, Toen en nu: de familie van der Vegt en afbeeldingen 7.21.
a. Over uit koloniën afkomstige slaven in Nederland is weinig bekend. Geef hiervoor een verklaring.
b. Geef aan wat door historici wordt verondersteld op basis van schilderijen zoals afbeelding 7.21

Slide 13 - Open vraag

Gebruik bron 10 blz 79 wb.
Noem op basis van deze bron twee verschillen tussen de slavernij in de Nederlandse gebieden in Azië en in Amerika.

Slide 14 - Open vraag

In Amerika ging een deel van de slaven meteen naar plantages. De rest werd verkocht.
De meeste slaven werkten op plantages:
  • die werden opgezet en geleid door Europeanen 
  • er werd o.a. suiker, cacao, tabak en koffie voor de Europese markt geproduceerd
  • het slavenwerk was zwaar en werd verricht onder slechte omstandigheden
  • de slaven deden alleen hun werk omdat ze werden opgejaagd door opzichters, er was veel intimidatie: bangmakerij
  • kans op vrijlating was er niet, alleen ont-snappen bood kans op een nieuw bestaan
    .


Slide 15 - Tekstslide

Ook Nederland deed mee aan de slaven-handel, nadat de WIC gebieden had veroverd:
in 1655 kwamen honderden slaven naar Nieuw-Amsterdam
vanaf 1667 werd Suriname de belangrijkste bestemming voor Nederlandse slaven-schepen
van de ruim 550 000 slaven die Nederland vervoerden ging de helft naar de plantages in Suriname
het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel bedroeg zo’n 5%
Nederlanders vervoerden in de VOC-tijd ook honderdduizenden slaven in Azië:
er was al eeuwen een uitgebreide inheemse slavenhandel
de VOC bracht slaven uit India naar planta-ges op Banda
slaven deden zwaar werk, o.a. bij de bouw van factorijen
grote aantallen slaven waren persoonlijk eigendom van VOC-personeel, dat leidde ook tot kinderen, Indo-Europeanen: personen van Europees-Aziatische afkomst in Indonesië


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

a. Geef aan welke twee standpunten christenen hadden over de slavernij.
b. Leg een verband tussen het abolitionisme en de verlichting.
c. Geef aan wanneer de Britse en Nederlandse overheden de slavenhandel en slavernij afschaften.

Slide 18 - Open vraag

Gebruik afb. 7.16 en 7.17
leg uit dat deze afbeeldingen passen bij het kenmerkend aspect van deze paragraaf.

Slide 19 - Open vraag

Gebruik af. 7.20
Op het schilderij zijn personen uit vier bevolkingsgroepen te zien. Geef aan wat je uit het schilderij kunt opmaken over de verhouding tussen deze personen.

Slide 20 - Open vraag

Noteer de nummers van de volgende feiten in volgorden van vroeger naar later: 1. Nederland schaft de slavenhandel af
2. Nederland schaft de slavernij af.
3. Nederlanders gaan deelnemen aan de slavenhandel in Zuidoost-Azië.
4. Nederlanders gaan deelnemen aan de trans-Atlantische slavenhandel.

Slide 21 - Open vraag

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond het abolitionisme:
geïnspireerd door het christendom, maar vooral door de verlichting: slavernij was in strijd met de natuurlijke gelijkheid van mensen
slavernij was ook economisch slecht, volgens Adam Smith prikkelt loon meer om te werken dan dwang

Het abolitionisme werd vooral sterk in Groot-Brittannië:
1787 - oprichting van Society for Abolition of the Slave Trade
1807 – verbod op slavenhandel
1833 – slavernij in Britse koloniën afgeschaft
Nederland:
na 1850 kregen de abolitionisten de overhand.
1860 – afschaffing slavernij in Indonesië
1863 – afschaffing slavernij in Suriname en op de Antillen


Slide 22 - Tekstslide

Begrippen uit deze les:
trans-Atlantische slavenhandel: handel in en vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan.
intimidatie: bangmakerij
Indo-Europeanen: personen van Europees-Aziatische afkomst in Indonesië
abolitionisme: beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij
betrouwbaar:  vragen zoals was de auteur bij de gebeurtenis aanwezig, met welke bedoeling is de bron gemaakt, waar gaat de bron over, gaat het over meer personen of een persoon en achtergrond en belang van de auteur van schrijver.
representatief: een goede weergave geven over een bepaald onderwerp

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je deze
les nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 25 - Open vraag