1. De leerling kan de definitie van klimaatgebieden benoemen.
2. De leerling kan uitleggen waarom het klimaat per breedtegraad anders is (lage breedte, hoge breedte en gematigde breedte).
3. De leerling kan op een wereldkaart aangeven waar de verschillende klimaatgebieden zich bevinden.
4. De leerling kan kenmerken van klimaatgebieden analyseren en aantonen hoe deze samenhangen met de geografische ligging.
5. De leerling kan uitleggen waarom bepaalde informatie over een klimaatgebied bruikbaar of niet bruikbaar is bij het maken van een praktische opdracht.