2.3 Hoe wil je wonen?

H2 Wat voor consument ben jij?
Paragraaf 2.3 Hoe wil je wonen?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H2 Wat voor consument ben jij?
Paragraaf 2.3 Hoe wil je wonen?

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 2.2
  • Je kunt uitleggen waarom er consumentenrecht is.
  • Je kunt twee wetten noemen die de consument beschermen tegen onveilige producten.
  • Je kunt twee wetten noemen die de consument bedenktijd geven bij bepaalde aankopen.
  • Je kunt drie instanties noemen waar je als consument je recht kunt halen. 

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 2.2
  • ACM
  • Consumentenrecht

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 2.3
  • Je kunt uitleggen wat de woningmarkt is.
  • Je kunt vaststellen of je als huurder recht hebt op huurtoeslag.
  • Je kunt kosten noemen waarmee je te maken hebt als je een huis koopt.
  • Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is.
  • Je kunt voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen.

Slide 5 - Tekstslide

Woningmarkt
De woningmarkt bestaat uit:
  • Het totaal van alle woningen die te koop staan
  • Alle mensen die op zoek zijn naar een woning.
De woningmarkt kun je op delen in:
  • Koopwoningen
  • Huurwoningen

Slide 6 - Tekstslide

Huurwoningen
  • Veel huurwoningen zijn in het bezit van een Woningcorporatie.
  • Het doel van zo'n organisatie is om betaalbare woningen te bouwen, verhuren en onderhouden.
  • Zij verhuren Sociale huurwoningen.
  • Ook kun je huizen huren in de vrije sector.
  • De huurprijzen zijn daar meestal hoger.

Slide 7 - Tekstslide

Huurtoeslag
  • Als je inkomen te laag is om de huur te betalen, dan kun je bij de Belastingdienst huurtoeslag aanvragen.
  • Dat is een financiële bijdrage van de overheid waarmee je een deel van de huur kunt betalen.
  • Je hebt op huurtoeslag als je inkomen en vermogen, zoals spaargeld, niet te hoog zijn.
  • Ook mag de huur niet te hoog zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Kosten koper
Als je een woning koopt, dan betaal je niet alleen de aankoopprijs. Je hebt ook nog bij komende kosten. Deze worden kosten koper (K.K.) genoemd. 
  • Overdrachtsbelasting
  • Notariskosten
Bij nieuwbouw betaal je geen K.K. Wel betaal je btw en notariskosten. Deze kosten zijn in de koopprijs verwerkt.

Slide 9 - Tekstslide

Hypotheek
  • Voor het kopen van een huis sluit je een hypothecaire lening af. 
  • Deze lening heeft meestal een looptijd van 30 jaar.
  • voor de bank is het huis een onderpand.
  • Als woningeigenaar heb je een financieel voordeel, je kunt een deel van de betaalde hypotheekrente terugkrijgen.

Slide 10 - Tekstslide

Gemeentelijke belastingen
  • De gemeente stelt elk jaar de waarde van je woning vast.
  • Dit heet de WOZ-waarde (Wet Onroerendezaakbelasting).
  • Je betaalt hierover onroerendezaakbelasting (ozb)
  • Dit is een percentage van de WOZ-waarde
  • Er zijn nog andere belastingen en heffingen die allen inwoners van een gemeente betalen, bijvoorbeeld rioolheffing en afvalstoffenheffing.

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt nu
  • Je kunt uitleggen wat de woningmarkt is.
  • Je kunt vaststellen of je als huurder recht hebt op huurtoeslag.
  • Je kunt kosten noemen waarmee je te maken hebt als je een huis koopt.
  • Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is.
  • Je kunt voorbeelden noemen van gemeentelijke belastingen.

Slide 12 - Tekstslide

Begrippen paragraaf 2.3
  • Huurtoeslag
  • Hypothecaire lening
  • Onroerendzaakbelasting (ozb)
  • Woningmarkt

Slide 13 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 2.3: 4, 6, 7, 8, 9, 10
Maken Rekenopdrachten: 13 en 14
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 2.3
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 2.3

 

timer
25:00

Slide 14 - Tekstslide

Milieuschade
Als je consumeert veroorzaak je milieuschade. Dat zijn alle negatieve gevolgen van ons gedrag voor het milieu zoals:
  • Vervuiling van lucht, water en bomen. Denk aan uitlaatgassen en lozingen in het oppervlaktewater.
  • Het verbruik van grondstoffen, zoals aardolie en hout.
  • Het verbruik van fossiele brandstoffen, als aardgas en -olie.
  • Het ontstaan van afval.

Slide 15 - Tekstslide