Week 50 2a les 1 Nouns + adjective

Schedule
  1. Wat verwacht ik van jou in de les
  2. Grammar instruction 
  3. Grammar practice
  4. Workbook 5.4
  5. Vocabulary (Quizlet & Blooket)
Ik kan 2 zinnen schrijven met een noun en een adjective.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Schedule
  1. Wat verwacht ik van jou in de les
  2. Grammar instruction 
  3. Grammar practice
  4. Workbook 5.4
  5. Vocabulary (Quizlet & Blooket)
Ik kan 2 zinnen schrijven met een noun en een adjective.

Slide 1 - Tekstslide

Wat verwacht ik van jou?


  1. Steek je hand op 
  2. Fluisteren
  3. Doorzetten
  4. Opschrijven van instructie

Slide 2 - Tekstslide

Adjective = bijvoegelijk naamwoord.
Herhaling:
1. Nouns
2. Pronouns

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn 'nouns'?

Slide 4 - Tekstslide

Nouns
Noun = zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

1. Nouns

Slide 6 - Tekstslide

Waldheim mavo / school
Dog

Slide 7 - Tekstslide

Doctor
Train

Slide 8 - Tekstslide

An idea (abstract nouns)

Slide 9 - Tekstslide

An idea (abstract nouns)
Love                          Anger                          Peace

Slide 10 - Tekstslide

2. Pronouns
= voornaamwoord 

Slide 11 - Tekstslide

Adjective
Een adjective (bijvoeglijk naamwoord) gebruiken we om iemand of iets te omschrijven.

Regel 1
Een adjective zegt iets over een noun (zelfstandig naamwoord)  of over een pronoun (voornaamwoord).


Slide 12 - Tekstslide

Regel 2
Before the noun:
The small boy ran down the street.
What a beautiful view!

After a linking verb ( werkwoorden-> to be / become / seem etc.)
He seems tired.
My cat is black.
Wat zijn de adjectives in deze zinnen?

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen
Schrijf op:
  1. Wat is het zelfstandig naamwoord (noun)?
  2. Wat is het bijvoegelijk naamwoord (adjective)?

The blue jacket. 
I have a black cat.
He dropped the hot plate.

2-stappen!

Slide 14 - Tekstslide

Check
Wat is het bijvoegelijk naamwoord (adjective)?
Wat is het zelfstandig naamwoord (noun)?

The blue jacket.
I have a black cat.
He dropped the hot plate.

Slide 15 - Tekstslide

Exercise 1: Writing sentences with nouns and adjectives

  1. Omcirkel het bijvoeglijk naamwoord en onderstreep de zelfstandige naamwoorden.
  2. Schrijf een zin die een persoon omschrijft en omcirkel de bijvoeglijke naamwoorden.
  3. Schrijf een zin dat een ding omschrijft en omcirkel de bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 16 - Tekstslide

Schedule
  1. Wat verwacht ik van jou in de les
  2. Grammar instruction 
  3. Grammar practice
  4. Workbook 5.4
  5. Vocabulary (Quizlet & Blooket)
Ik kan 2 zinnen schrijven met een noun en een adjective.

Slide 17 - Tekstslide

Get your laptop and go to All Right Online

Slide 18 - Tekstslide

Independent work

Unit 5.4 Reading (lezen)
Exercise: 1, 2, 3, 4.

Klaar? Maak opdracht 5, 6 en 10 (huiswerk).
Niet goed? -> opnieuw. 
Ga naar SOM en open je online werkboek.

Slide 19 - Tekstslide

DIY Safety Tips
  1. Ga naar hoofdstuk 5.4 opdracht 3.
  2. Let's check our answers! (antwoorden nakijken)
  3. Hoe ging het?

Slide 20 - Tekstslide

What is the noun? What is the adjective? 
That is a _____ puppy.
You did a _____ job
The _____ movie.
cute
good
scary

Slide 22 - Sleepvraag