Variëren in zinslengte

Starten met stillezen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Starten met stillezen

Slide 1 - Tekstslide

Filmpje
Hierna volgt er een filmpje van Nieuw Nederlands.

Slide 2 - Tekstslide

Bespreken opdracht 1 en 2 blz. 242

Formuleren P5 bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik: welke woorden in een zin horen bij elkaar te staan?

Slide 4 - Open vraag

DOEL


- Je leert variëren in zinslengte.


Waarom?


Om een tekst aantrekkelijker te maken.



Formuleren

Slide 5 - Tekstslide

Variëren in zinslengte


Je maakt een tekst aantrekkelijk door variatie in woordkeus en zinsopbouw

Daarnaast speelt de zinslengte een rol.
Te veel lange of korte zinnen achter elkaar maken een tekst saai. Je tekst gaat meer leven als je lange en korte zinnen afwisselt.

Slide 6 - Tekstslide

Variëren in zinslengte


- Lange zinnen zijn vaak samengestelde zinnen met meer dan 1 persoonsvorm.
- Korte zinnen zijn vaak enkelvoudige zinnen met maar 1 persoonsvorm.

Pas op voor te lange zinnen: ze zijn vaak moeilijker te begrijpen en je maakt sneller een formuleringsfout.

Slide 7 - Tekstslide

Filmpje
Hierna volgt er een filmpje van Nieuw Nederlands.
Kijk het filmpje goed, daarna volgen een aantal quizvragen.

Slide 8 - Tekstslide

Samengestelde zinnen hebben altijd
A
maar 1 persoonsvorm
B
hebben geen persoonsvorm
C
geen idee
D
meerdere persoonsvormen

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn samengestelde zinnen?
A
Ik wil nog blijven, maar het mag niet van mijn moeder.
B
Ik wil graag naar huis toe lopen.
C
Wij gaan op de fiets naar school of ik rij met mijn moeder mee.
D
De school heeft door griep veel lesuitval.

Slide 10 - Quizvraag

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
B
Nadat ik veel ijs at, werd ik misselijk.
C
Sneep zit Harry altijd dwars.
D
In Ede kun je goed wandelen, fietsen, eten én drinken.

Slide 11 - Quizvraag

Als je samengestelde zinnen maakt ...
A
Gebruik je een puntkomma.
B
Gebruik je een dubbele punt.
C
Gebruik je verbindingswoorden.
D
Gebruik je signaalwoorden.

Slide 12 - Quizvraag

Herken de
samengestelde zinnen.
A
Ron leest een boek en Lisa leest een krant.
B
Ron en Mia eten veel ijs.
C
Je denkt steeds aan de vakantie.
D
Marie heeft het vaat gewassen.

Slide 13 - Quizvraag


Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten.
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan.
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 14 - Quizvraag

Maken:P6 formuleren
Maken:
Opdracht 1 en 2

Slide 15 - Tekstslide