3.5 Woorden

Welkom!
Pak je aantekeningenschrift, werkboek en een pen. 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je aantekeningenschrift, werkboek en een pen. 

Slide 1 - Tekstslide

3.5 Woorden
Deze week leer je:
- ongeveer 25 nieuwe woorden;
- wat tegenstellingen zijn;

Deze week herhaal je:
- Synoniemen (2.5)
- Zelfstandig naamwoord, lidwoord, werkwoord (2.7)
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd, komma (2.8)


Slide 2 - Tekstslide

Waarom ook herhalen?
Eerstvolgende toets: 
- 2.5 woorden
- 2.7 grammatica
- 2.8 spelling
- 3.5 woorden
- 3.7 grammatica
- 3.8 spelling
De datum is nog niet bekend, maar zeker na de voorjaarsvakantie!

Slide 3 - Tekstslide

Deze week:
Les 1: Uitleg 3.5 woorden
Les 2: Weektaak maken, toets inzien
Les 3: Herhaling 2.7 en 2.8
Les 4: Weektaak afmaken

Slide 4 - Tekstslide

2.5 woorden
Synoniemen - hoe zat het ook alweer?

Slide 5 - Tekstslide

2.5: Synoniemen
Sommige woorden hebben dezelfde betekenis. Die woorden noem je synoniemen

Juist en correct (maar ook goed)
Rennen en hollen

Slide 6 - Tekstslide

Synoniemen
Kom je een onbekend woord tegen in de tekst, kijk dan of er een synoniem in de buurt staat. Soms staat er een signaalwoord of leesteken bij:


• dat is: Jongeren kunnen over het algemeen, dat is meestal, goed praten.
oftewel, of: Ouders zijn vaak attent of vriendelijk.
haakjes: Jongeren voelen wel veel druk (stress) om te presteren.
dubbele punt: Ook vaders nemen tegenwoordig het initiatief om te communiceren: ook zij beginnen het gesprek.



Slide 7 - Tekstslide

3.5 woorden
Tegenstellingen

Slide 8 - Tekstslide

3.5: Tegenstellingen
Sommige woorden vormen samen een tegenstelling. De woorden betekenen dan precies het tegengestelde van elkaar.
Voorbeeld van tegenstellingen:
warm ↔ koud
geven ↔ nemen
rijk ↔ arm
boven ↔ onder
groot ↔ klein
winnen ↔ verliezen

Slide 9 - Tekstslide

3.5: Tegenstellingen
Soms heeft een woord meer dan één betekenis. Het kan dan bij meer tegenstellingen horen:
licht ↔ donker
licht ↔ zwaar
nauw ↔ breed
nauw ↔ los

Slide 10 - Tekstslide

3.5: Tegenstellingen
Voorvoegsels en achtervoegsels
Sommige woorden krijgen een tegengestelde betekenis door er een voorvoegsel of achtervoegsel aan te plakken.

De voorvoegsels on- en anti- betekenen niet of tegen:
onopvallend = niet opvallend
antigriepprik = een prik tegen de griep

Het achtervoegsel -loos betekent zonder:
liefdeloos = zonder liefde
kansloos = zonder kans

Let op: niet alle woorden die beginnen met on-, geven een tegenstelling aan: onderneming, onderwijzer.

Slide 11 - Tekstslide

Weektaak
3.5 woorden: opdracht 2 t/m 20
Havo: Maak ook de steropdrachten

Slide 12 - Tekstslide