§8 persoonlijk - bezittelijk

5 Grammatica §8
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5 Grammatica §8
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doel

Aan het einde van de les kent iedereen de volgende woordsoorten:

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord


Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- theorie pers. vnw en bez. vnw
- oefenen
- aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Persoonlijk voornaamwoord
- duidt een persoon of ding aan
- is te vervangen door de naam of namen van de persoon of de naam van het ding

Jij loopt naar huis met haar



Slide 5 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
- geeft aan van wie iets is
- staat altijd voor het znw waarbij het hoort 

mijn fiets, mijn rode fiets

Slide 6 - Tekstslide

Tip
Pers vnw kan je vervangen door naam
Bez. vnw vervangen door naam + s

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 8 - Tekstslide

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag
5 grammatica § 8
maken opdr 1 t/m 4

Slide 10 - Tekstslide

Heb je het begrepen?

Slide 11 - Tekstslide

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quizvraag