Iedere dag kopen we goederen en diensten. Je koopt boodschappen in de supermarkt (goederen), laat je adviseren door een hypotheekadviseur (dienst), schaft een nieuwe smartphone aan (goederen) of gaat naar de kapper voor een nieuw kapsel (dienst).
We kunnen dus zeggen dat je goederen:
- Kan aanraken, (tastbaar) dit kan bij diensten niet.
- Je bezit goederen en maakt gebruik van diensten
- Je kan goederen overdragen (aan iemand anders geven) dit kan bij diensten niet.