Spreekwoorden en uitdrukkingen

Vul het spreekwoord aan:
Liefde is .....
A
doof
B
blind
C
stom
D
oneerlijk
1 / 124
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 124 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Vul het spreekwoord aan:
Liefde is .....
A
doof
B
blind
C
stom
D
oneerlijk

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

taalgebruik
taalgebruik
Voorbeeld:
Voorbeeld:
Uitdrukkingen
Spreekwoorden
Letterlijk
Figuurlijk
Ik heb hem aan de tand gevoeld. 
Hij heeft iemand ondervraagd.

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
De morgenstond heeft ..... in de mond
A
zilver
B
goud
C
koper
D
brons

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
Hoge ...... vangen veel wind
A
torens
B
bomen
C
kerken
D
huizen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent de uitdrukking 'de bloemetjes buitenzetten'?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
Olie ...... het vuur gooien
A
in
B
op
C
naast
D
naar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
Twee handen op één .......
A
hoofd
B
rug
C
buik
D
schouder

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het spreekwoord
'Het gras is altijd groener aan de overkant'?
A
Kleurenblind zijn
B
Ontevreden zijn
C
Las hebben van de buurman
D
Heel tevreden zijn

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
Wie een put graaft voor een ander,
.......
A
heeft veel macht
B
is een werkmens
C
valt er zelf in
D
doet verkeerd

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent volgend spreekwoord?
Blaffende honden bijten niet.
A
als een hond blaft dan kan die niet bijten
B
voor schreeuwers hoef je niet bang te zijn
C
kleine kinderen zijn niet eng
D
kleine kinderen zijn niet boos

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de uitdrukkingen naar de juiste verklaring
je bent met je gedachten ergens anders
erg blij zijn
je aangenaam en makkelijk voelen
iemand die er overal als eerste bij is
in de wolken zijn
haantje de voorste zijn
zijn gedachten dwaalde af
op mijn gemak zijn

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

de uitdrukking
het spreekwoord
het gezegde
de bloemetjes buitenzetten
iemand in de bloemetjes zetten
Waar het hart van vol is, loopt de mond van over. 
in hart en nieren
het rijk alleen hebben
met hart en ziel

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

standpunt
argument
een uitdrukking van hoe jij denkt over een bepaalde stelling
de reden waarom je een bepaalde mening hebt
Ik vind dat examens nutteloos zijn.
Leerlingen leren voor een examen en vergeten daarna alle leerstof.

Slide 13 - Sleepvraag

3MWa: opnieuw argumenten laten aanvullen bij oefening 6 en 7
Spreekwoord =
Zegswijze =
Letterlijk =
Figuurlijk =
de betekenis van de woorden zoals ze er staan.
een achterliggende betekenis.
een vaste groep van woorden in een veranderlijke zin.
een korte, krachtige uitspraak, begint met een hoofdletter, eindigt met een leesteken en staat meestal in de ott.

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou je kiezen voor figuurlijk taalgebruik?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spreekwoord
1. Een zin die nooit veranderd.
2. Begint met een hoofdletter en eindigt op een leesteken. 
3. Staat meestal in de tegenwoordige tijd. 
4. Het bevat wijsheid of een waarheid die je op een situatie kunt toepassen.

Voorbeeld: Blaffende honden bijten niet.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitdrukking
1. De zin kan veranderen (situatie / onderwerp)
2. Het is een groepje woorden dat bij elkaar hoort. 
3. Kan zowel staan in de: tegenwoordige, verleden en toekomstige tijd

Voorbeeld: 
Hij vond een stok om de hond te slaan.
De ontevreden mensen zullen snel een stok vinden om de hond te slaan.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis spreekwoord of uitdrukking opzoeken in woordenboek
Stap 1: www.vandale.nl
Stap 2: Zelfstandig naamwoord
Stap 3: cursieve tekst
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbeelding  + ZN
Spreekwoord / uitdrukking
Betekenis

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbeelding  + ZN
Spreekwoord / uitdrukking
Betekenis

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbeelding  + ZN
Spreekwoord / uitdrukking
Betekenis

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbeelding  + ZN
Spreekwoord / uitdrukking
Betekenis

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbeelding  + ZN
Spreekwoord / uitdrukking
Betekenis

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan:
Spreken is zilver, zwijgen is .......
A
brons
B
koper
C
goud
D
tin

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
- Je kent verschillende vormen van taalgebruik (taalvariatie).
_ Je weet het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik
_ Je weet wat passend taalgebruik is

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalvariatie
  • Standaardtaal 
  • Dialect 
  • Streektaal 
  • Groepstaal
  • Straattaal 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
U
Geachte
Hoi
Goede-
morgen
Doei
He!
Met vriendelijke groeten
Bye

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke factoren bepalen het taalregister dat je gebruikt?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van tussentaal?

Slide 38 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstsoorten en tekstdoelen

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DOELEN VAN DE LES
Ik kan... 
  1. het tekstvoorbeeld en de lay- out van een tekst benoemen.
  2. een tekst oriënterend lezen. 
  3. het onderwerp van een tekst bepalen.

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Er bestaan veel verschillende teksttypes: krantenartikel, gedicht, advertentie, cartoon, brief...


Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype van volgende teksten?

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype?

Slide 52 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype?

Slide 54 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype?

Slide 56 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype?

Slide 58 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 59 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype?

Slide 60 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze teksten stonden allemaal in een vreemde taal. Hoe kon je toch snel het teksttype bepalen?

Slide 61 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je iets leest, kan je dus steeds een teksttype bepalen.

Daarnaast heeft de auteur van de tekst steeds een tekstdoel.


Slide 62 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke doelen kan de schrijver van een tekst hebben?

Slide 63 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn verschillende tekstdoelen:

informeren, vertellen, ontspannen, emoties opwekken, instructies geven, aanzetten tot actie, mening meedelen, overtuigen.

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


De volgende teksten hebben allemaal een link met 'muziek'

Lees de teksten en bepaal telkens het teksttype en tekstdoel.

Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype en -doel?

Slide 67 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype en -doel?

Slide 69 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype en -doel?

Slide 71 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 72 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype en -doel?

Slide 73 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 74 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het teksttype en -doel?

Slide 75 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leest niet steeds op dezelfde manier...

Slide 76 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 77 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbind de teksten met de juiste leesstrategie.

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

genietend lezen
intensief lezen
oriënterend lezen
zoekend lezen

Slide 82 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke talen kijk of luister je het liefst naar media (zoals films, series, YouTube, muziek)?

Slide 86 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de woorden.
Het bureau
De algebra
De yoghurt
Het horloge
Downloaden
Kosmonaut
Het skateboard
Origami
Het café

Slide 87 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 88 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 90 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 91 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 92 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 93 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overdrijft minister Bourgeois of heeft hij gelijk?
Hij heeft gelijk! Op VRT moet standaardtaal gesproken worden.
Hij overdrijft. Tussentaal kan wel op VRT.

Slide 94 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Geef een grondige reden voor jouw standpunt.

Slide 95 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 96 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 97 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Maar, er is ook schrijftaal
Geschreven teksten

Doel: informatieoverdracht, officieel karakter. 
Blijvend.
Meestal formeler en ingewikkelder

Slide 98 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal
Er zijn woorden die je heel vaak gebruikt, maar nooit in officiële teksten schrijft of leest. 
De woorden die je wel zegt, maar niet schrijft, noem je spreektaal.
'Kom es effe hier!' zeg je
'Kom eens even hier!' schrijf je

Slide 99 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil schrijftaal en spreektaal
- Makkelijkere woorden
- Meer actieve zinnen
- Werkwoordstijl
- Kortere zinnen
- Regionale woorden, sociolect
- Stopwoorden en tussenwerpsels
- Geformuleerd in de tweede persoon
- Uitspraak afgeraffeld, samentrekkingen
- Zinnen zijn niet grammaticaal correct
Moeilijkere woorden - 
Meer passieve zinnen met 'worden' of 'zijn' -
Naamwoordstijl -
Langere zinnen (met bijzinnen) -
Standaardnederlands -
Geen stopwoorden of tussenwerpsels -
Geformuleerd in de derde persoon -
Uitspraak netjes, geen samentrekkingen -
Grammaticaal correcte zinnen -

Slide 100 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spreek- en schrijftaal

Kijk even => 
spreek- of schrijftaal? 

Slide 101 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal is vaak ........... dan spreektaal
A
Formeler
B
Informeler

Slide 102 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal?
BIJ VOORBAAT
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 103 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal?
AANGENAAM
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 104 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal?
COOL
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 105 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal?
DIMMEN
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 106 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftaal of spreektaal?
EVENTUEEL
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 107 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Je weet wat het verschil is tussen spreek- en schrijftaal.
Je herkent spreektaal en schrijftaal.

Slide 108 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 109 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 110 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 111 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
-Ik herken standaardtaal (AN-Algemeen Nederlands) en dialect

Slide 112 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In hoeveel landen is het Nederlands een officiële taal?
A
2
B
6
C
4
D
8

Slide 113 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

België, Nederland, Suriname, Aruba, Sint Maarten en Curaçao

Slide 114 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel officiële talen hebben we in België?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 115 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Standaardtaal (of AN)
  • voor iedereen
  • die iedereen begrijpt
  • de taal in het woordenboek
Dialect
  • taal die in een bepaald gebied gesproken wordt

Slide 116 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 117 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 118 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Standaardnederlands 
België
  • bankkaart
  • confituur
  • rondpunt
  • frigo
  • sportschoen
  • blad
Standaardnederlands Nederland
  • pinpas
  • jam
  • rotonde
  • koelkast
  • gympen
  • papier

Slide 119 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A(B)N
  • 'Algemeen Beschaafd Nederlands' 
  • ABN: een accentloze standaardtaal die voor iedereen hetzelfde is, met dezelfde uitspraak en woordenschat
  • Aangeleerd op school en verspreid via de BRTN (nu VRT)
  • Het doel = iedereen moet elkaar begrijpen

Slide 120 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussentaal
= mix van Standaardnederlands en dialect 
  • Verstaanbare omgangstaal
  • Meer en meer TT in het onderwijs, de politiek en de media
  • Vooral gebaseerd op Brabants-Antwerpse kenmerken
  • Typische kenmerken: 'gij' en 'ge', verbuigen van lidwoorden ('den auto') en verkleinwoorden op '-ke' ('een bloemeke')

Slide 121 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke variant spreek jij thuis?
tussentaal
dialect
standaardtaal
andere taal

Slide 122 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Welke variant spreek jij met vrienden?
tussentaal
dialect
standaardtaal
andere taal

Slide 123 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat spreek je op school?
tussentaal
dialect
standaardtaal

Slide 124 - Poll

Deze slide heeft geen instructies