2.4 DNA: het besturingssysteem van de cel

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
-Terugblik 2.3 en practicum
-Uitleg 2.4 - deel 1
-Zelf aan het (ver)werk(en) 


Slide 2 - Tekstslide

Terugblik 2.3 en practicum
Vragen over 2.3 (opdracht 3 t/m 8) ?
(bespr. 6) 


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

leerdoelen
Je leert hoe een cel, aan de hand van DNA, eiwitten maakt.
(je mag hier BiNaS bij gebruiken) 

nucleïnezuren, helixstructuur, basenparing, nucleotide, enkelstrengs en dubbelstrengs DNA, chromosomen, RNA, genetische code, aminozuur, transcriptie, translatie, mRNA, triplet, codon, coderende streng, template-/matrijsstreng, startcodon, stopcodon

Slide 6 - Tekstslide

eiwitten 
-enzymen (bio-katalysator)
- hormonen
- transporteiwit
- stollingseiwit
- afweerstoffen
- bloedeiwitten
-spieren
VOORBEELDEN

Slide 7 - Tekstslide

bouw van eiwit
"kralenketting" van aminozuren
BINAS 71 G,    20 verschillende aminozuren
Eiwit wordt gemaakt  in ribosomen

Slide 8 - Tekstslide

DNA                   genen
gen = stukje DNA dat de code is voor bepaald eiwit 

bv     gen voor productie van insuline
Dit gen is een stukje van het DNA en zit in de kern.
Insuline is een eiwit en wordt gemaakt in ribosomen.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Dubbele helix-structuur 

Backbone van fosfaatgroep (PO4)afgewisseld met een suiker (deoxyribose)
DNA-
molecuul
(Deoxyribo nucleine zuur)

Slide 11 - Tekstslide

Vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)
Combinaties A=T en C≡G (baseparing)
De ene streng is complementair aan de andere
DNA-
molecuul

Slide 12 - Tekstslide

Nucleotide: kleinste bouwsteen van DNA
Bestaat uit 1 fosfaatgroep, 1 suiker en 1 stikstofbase


DNA-
molecuul

Slide 13 - Tekstslide

Adenine + Thymine
Cytosine + Guanine
Bron 16
Blz 62

Slide 14 - Tekstslide

De informatie moet van DNA naar de ribosomen.
 

Stap 1:   messenger RNA wordt gemaakt in de kern
Stap 2: messenger RNA verlaat de kern en gaat naar de ribosomen.
Stap 3: ribosomen  gebruiken m-RNA om een eiwit te maken

Slide 15 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA is enkelstrengs

mRNA heeft een ribose als suiker

mRNA heeft Uracil ipv Thymine als base

Slide 16 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
mRNA wordt afgelezen van en complementair gemaakt aan de template-/ matrijsstreng 

tegenover de A wordt een U ingebouwd


Slide 17 - Tekstslide

Transcriptie: DNA naar RNA
Het mRNA is dus een 'kopie' van de ándere (complementaire) DNA streng: de coderende streng.

Welke tabel in BiNaS?

Slide 18 - Tekstslide

stap 2: m-RNA verlaat de kern en gaat naar ribosoom

Slide 19 - Tekstslide

Translatie
In de ribosomen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld, adhv de code van het mRNA. 
Dat is de translatie

Wordt vervolgd...

Slide 20 - Tekstslide

Nu en huiswerk
Lees paragraaf 2.4
Na volgende les moeten de opdrachten af (2 t/m 6) 

Slide 21 - Tekstslide

Vandaag
Het feestelijke vervolg van 2.4....

Slide 22 - Tekstslide

Transcriptie is het proces waarbij ... wordt omgezet in ...
A
DNA -> mRNA
B
mRNA -> eiwit
C
pre-mRNA -> mRNA
D
eiwit -> mRNA

Slide 23 - Quizvraag

Transcriptie vindt plaats langs welke DNA streng?
A
coderende streng
B
template streng

Slide 24 - Quizvraag

Uit welke onderdelen bestaat een DNA nucleotide?
A
fosfaatgroep en stikstof base
B
fosfaatgroep, stikstofbase en suikermolecuul
C
OH-groep en fosfaatgroep
D
adenine, guanine, cytosine en thymidine

Slide 25 - Quizvraag

De stikstofbases C en G zijn altijd complementair aanwezig in DNA. Waarom?
A
dit wordt geregeld tijdens DNA-replicatie
B
er zijn drie H-bruggen mogelijk
C
er zijn twee H-bruggen mogelijk
D
dit wordt geregeld tijdens mitose

Slide 26 - Quizvraag

Maak de dubbele streng van het DNA molecuul compleet

Slide 27 - Sleepvraag

Welk stuk RNA moet er bij de transcriptie van dit DNA gemaakt worden?
Kies de juiste. 
C
C
A
T
G
C
C
A
U
G
G
G
T
A
C
G
G
U
A
C

Slide 28 - Sleepvraag


Slide 29 - Tekstslide

translatie = Eiwitsynthese in het ribosoom
3 nucleotiden in het RNA (= codon/triplet) coderen voor 1 aminozuur
De volgorde van de AUCCA.. bepaald welke aminozuren er om de beurt aan elkaar worden gekoppeld en welk eiwit er ontstaat.


BINAS 71 G

Slide 30 - Tekstslide

0

Slide 31 - Video

AUG
AAG
UCG
UAA
BINAS 71 
start of  m
stop

Slide 32 - Tekstslide

BINAS 79 G
L = leucine
V = valine

Slide 33 - Tekstslide

Een onderzoeker wil een bepaald enzym veranderen door op een bepaalde plaats in het enzymmolecuul het aminozuur methionine te vervangen door arginine. Het blijkt dat dit mogelijk is door in het DNA in de template streng (= matrijsstreng) één nucleotide te vervangen. Welk nucleotide in de template streng moet hij dan vervangen?
A
een nucleotide met adenine
B
een nucleotide met cytosine
C
een nucleotide met guanine
D
een nucleotide met uracil

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk
lezen §2.4, opgaven maken (2 t/m 6) en nakijken

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide


Slide 37 - Tekstslide

leerdoelen
Je kunt met behulp van Binas (71 en 67)  uitleggen op welke manier (en waar in de cel)  de erfelijke informatie in het DNA wordt omgezet in een bepaald eiwit (enzym).

Je gebruikt hierbij de termen: DNA dubbelstreng,  m-RNA, enkelstreng,  kern, ribosoom, aminozuur, eiwit

Slide 38 - Tekstslide