In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Voorlezen
blz. 197
Slide 1 - Tekstslide
Na de meivakantie.....
Moet je een iedere les een leesboek bij je hebben. Dit boek zal je tijdens de Nederlandse lessen gaan lezen. Jouw laatste cijfer is een gemaakte opdracht over dit boek.
Slide 2 - Tekstslide
Zinsontleden
Persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
Slide 3 - Tekstslide
Weet je het nog?
Persoonsvorm: het eerste werkwoord in de zin
Werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin
Onderwerp: wie/wat + wwg?
Lijdend voorwerp: wat/wie + onderwerp + wwg?
Meewerkend voorwerp: aan wie/voor wie + lv + ow + wwg?
Slide 4 - Tekstslide
De persoonsvorm (pv) bestaat uit een...
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
"Hebben zij in die nieuwe auto gereden?"
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) in deze zin is...
A
er zit geen werkwoordelijk gezegde in deze zin
B
hebben
C
hebben gereden
D
gereden
Slide 7 - Quizvraag
"Wat heb jij vanochtend gegeten?"
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) in deze zin is...
A
heb
B
wat heb jij gegeten
C
heb jij gegeten
D
heb gegeten
Slide 8 - Quizvraag
"De zon schijnt in mijn gezicht."
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) in deze zin is...
A
schijnt
B
schijnt in mijn gezicht
C
de zon schijnt
Slide 9 - Quizvraag
Het onderwerp (ow) van de zin vinden we door de volgende vraag te stellen:
Wie/Wat + persoonsvorm?
Sleep de juiste onderdelen naar de juiste zinsdelen.
Ik
eet.
De robot
stofzuigt.
pv
pv
ow
ow
Slide 10 - Sleepvraag
"Mijn konijn eet alleen gekookte wortels."
Het onderwerp (ow) in deze zin is...
A
eet
B
gekookte wortels
C
mijn konijn
D
wortels
Slide 11 - Quizvraag
"Op X11 gaat de schoolbel nooit af."
Het onderwerp (ow) in deze zin is...
A
de schoolbel
B
gaat
C
op X11
D
nooit af
Slide 12 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp (lv) vind je door te vragen:
Wie/wat + gezegde + onderwerp
Sleep de onderdelen naar de juiste plek.
"Heb
jij
de wedstrijd
gespeeld?"
ow
pv
wwg
lv
wwg
Slide 13 - Sleepvraag
"Ik heb voor jou een laptop uitgezocht."
Het lijdend voorwerp in deze zin is...
(wie/wat + (ww)gezegde + onderwerp?)
A
heb uitgezocht
B
een laptop
C
voor jou
D
ik
Slide 14 - Quizvraag
"Haal jij de boodschappen?"
Het lijdend voorwerp in deze zin is...
(wie/wat + (ww)gezegde + onderwerp?)
A
haal
B
jij
C
de boodschappen
Slide 15 - Quizvraag
"De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven".
Wat is de persoonsvorm (pv)?
A
de docent
B
heeft
C
ons
D
het antwoordenboekje
Slide 16 - Quizvraag
"De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven".
Wat is het werkwoordelijk gezegde (wwg)?
A
de docent
B
heeft
C
heeft gegeven
D
ons
Slide 17 - Quizvraag
"De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven".
Wat is het onderwerp (ow)?
A
de docent
B
heeft
C
ons
D
het antwoordenboekje
Slide 18 - Quizvraag
"De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven".
Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
A
heeft
B
ons
C
het antwoordenboekje
D
gegeven
Slide 19 - Quizvraag
"De docent heeft ons het antwoordenboekje gegeven".
Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?
A
heeft
B
ons
C
het antwoordenboekje
D
gegeven
Slide 20 - Quizvraag
"Op mijn moeders nachtkastje ligt altijd een boek".
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 21 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp (mv) komt altijd in een zin voor.
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
Aan de slag!
Maak je tijdschrift af.
voorkant
inhoud
5 pagina's ( inclusief interview)
eventueel een achterkant
Je hebt hierna nog 1 lessen om je tijdschrift af te maken.