Taaltoets 2 groep 7

Taaltoets 2 groep 7
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 7

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Taaltoets 2 groep 7

Slide 1 - Tekstslide

Aanslaan
A
in de smaak vallen, leuk gevonden worden
B
iemand ertoe brengen om iets te doen
C
verzoorzaken

Slide 2 - Quizvraag

Aanzetten tot
A
in de smaak vallen, leuk gevonden worden
B
iemand ertoe brengen om iets te doen
C
dingen die bedoeld zijn om mensen plezier te brengen

Slide 3 - Quizvraag

het amusement
A
stukjes uit verschillende tv-programma's/films/boeken
B
een middel om informatie te verspreiden
C
dingen die bedoeld zijn om mensen plezier te brengen

Slide 4 - Quizvraag

de compilatie
A
stukjes uit verschillende tv-programma's/films/boeken waar een nieuw geheel van is gemaakt
B
een journalist die vanuit een andere stad of land nieuws doorgeeft aan een krant of journaal
C
dingen die bedoeld zijn om mensen plezier te brengen. Het vermaak, het plezier.

Slide 5 - Quizvraag

de compilatie
A
stukjes uit verschillende tv-programma's/films/boeken waar een nieuw geheel van is gemaakt
B
een journalist die vanuit een andere stad of land nieuws doorgeeft aan een krant of journaal
C
dingen die bedoeld zijn om mensen plezier te brengen. Het vermaak, het plezier.

Slide 6 - Quizvraag

de correspondent
A
tijdelijk veel aandacht voor een bepaalde gebeurtenis
B
een journalist die vanuit een andere stad of land nieuws doorgeeft aan een krant of journaal
C
de invloed, het effect dat iets heeft.

Slide 7 - Quizvraag

de ether
A
zonder onderbreking, steeds maar doorgaand
B
onvergetelijk. Het zal altijd blijven bestaan
C
de ruimte waardoor golven van radio en televisie worden verspreid.

Slide 8 - Quizvraag

de hype
A
tijdelijk veel aandacht voor een bepaalde gebeurtenis
B
onvergetelijk. Het zal altijd blijven bestaan
C
Verzoorzaken

Slide 9 - Quizvraag

de impact
A
De invloed, het effect dat iets heeft
B
Reclame voor iets of iemand maken
C
Verzoorzaken

Slide 10 - Quizvraag

het jeugdsentiment
A
In de smaak vallen, leuk gevonden worden
B
Een gevoel van ontroering doordat iets je aan je jeugd doet denken.
C
tijdelijk veel aandacht voor een bepaalde gebeurtenis

Slide 11 - Quizvraag

Het medium
A
Een middel om informatie te verspreiden. Bijvoorbeeld de televisie/krant en internet.
B
Een gevoel van ontroering doordat iets je aan je jeugd doet denken.
C
Een langlopende tv-serie met dagelijkste afleveringen met veel dramatische gebeurtenissen.

Slide 12 - Quizvraag

multimediaal
A
Een middel om informatie te verspreiden. Bijvoorbeeld de televisie/krant en internet.
B
Als iets tegelijkertijd via verschillende media verspreid wordt, bijvoorbeeld via tv en internet.
C
Reclame maken voor iets of iemand maken.

Slide 13 - Quizvraag

non-stop
A
Zonder onderbreking, steeds maar doorgaand.
B
Iemand ertoe brengen om iets te doen.
C
De invloed, het effect dat iets heeft.

Slide 14 - Quizvraag

onuitwisbaar
A
Een gevoel van ontroering doordat iets je aan je jeugd doet denken
B
Onvergetelijk. Het zal altijd blijven bestaan
C
Veroorzaken

Slide 15 - Quizvraag

promoten
A
Reclame voor iets of iemand maken
B
Onvergetelijk. Het zal altijd blijven bestaan
C
Zonder onderbreking, steeds maar doorgaand.

Slide 16 - Quizvraag

het realityprogramma
A
Een middel om informatie te verspreiden. Zoals de tv, krant , radio.
B
een programma waarin niet geacteerd wordt, maar dat de werkelijkheid laat zien.
C
Een verslag van een gebeurtenis in het tv journaal of in een krant

Slide 17 - Quizvraag

de reportage
A
Een middel om informatie te verspreiden. Zoals de tv, krant , radio.
B
iemand aansporen om iets te doen, bevorderen
C
Een verslag van een gebeurtenis in het tv journaal of in een krant

Slide 18 - Quizvraag

de soap
A
Een langlopende tv-serie met dagelijkse afleveringen met veel dramatische gebeurtenissen
B
Onvergetelijk, steeds maar doorgaand
C
Een verslag van een gebeurtenis in het tv journaal of in een krant

Slide 19 - Quizvraag

stimuleren
A
Iemand aansporen om iets te doen, bevorderen
B
Onvergetelijk, het zal altijd blijven bestaan
C
Zonder onderbreking, steeds maar doorgaand

Slide 20 - Quizvraag

teweegbrengen
A
Het vermaak, het plezier
B
In de smaak vallen, leuk gevonden worden
C
veroorzaken
D
papa is gek

Slide 21 - Quizvraag

zendtijd
A
Een programma waarin niet geacteerd wordt, maar dat de werkelijkheid laat zien
B
De tijd die een omroep heeft om programma's uit te zenden.
C
veroorzaken
D
papa is gek

Slide 22 - Quizvraag

afstemmen op
A
Gebaseerd op feiten en niet op meningen
B
Er voor zorgen dat iets goed bij iets ander past
C
Vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
D

Slide 23 - Quizvraag

de autocue
A
Het apparaat dat de teksten vertoond die de presentator moet voorlezen.
B
Er voor zorgen dat iets goed bij iets ander past
C
Degene die verantwoordelijk is voor de inhoud van een journaal, een krant of een tijdschrift.
D

Slide 24 - Quizvraag

het beeldmateriaal
A
Het apparaat dat de teksten vertoond die de presentator moet voorlezen.
B
Alles wat te maken heeft met het werk van een journalist.
C
De foto's, illustraties of filmpjes bij een publicatie.
D

Slide 25 - Quizvraag

Choqueren
A
Het apparaat dat de teksten vertoond die de presentator moet voorlezen.
B
Cijfers die aangeven hoeveel mensen naar een programma kijken
C
Iemand erg aan het schrikken maken, bijvoorbeeld door hem iets akeligs te laten zien of door iets te doen wat de ander schokt.
D

Slide 26 - Quizvraag

de eindredacteur
A
Degene die verantwoordelijk is voor de inhoud van een journaal, krant of tijdschrift. Hij neemt de beslissing over de onderwerpen.
B
Cijfers die aangeven hoeveel mensen naar een programma kijken
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 27 - Quizvraag

filteren
A
Wat heel erg lijkt op de werkelijkheid of wat te maken heeft met de werkelijkheid.
B
Kiezen wat je kunt gebruiken en wat niet
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 28 - Quizvraag

de glamour
A
De bedrieglijke luxe, de schone schijn. Het lijkt mooi en fijn maar in het echt hoeft het niet zo te zijn.
B
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 29 - Quizvraag

inschatten
A
De bedrieglijke luxe, de schone schijn. Het lijkt mooi en fijn maar in het echt hoeft het niet zo te zijn.
B
Een beslissing nemen, vaak na lang nadenken en twijfelen
C
Vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
D

Slide 30 - Quizvraag

de journalistiek
A
Alles wat te maken heeft met het werk van een journalist
B
Ervoor zorgen dat iets goed bij iets anders past.
C
Vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
D

Slide 31 - Quizvraag

de kijkcijfers
A
De foto's , illustraties of filmpjes bij een publicatie
B
Cijfers die aangeven hoeveel mensen naar een programma gekeken hebben.
C
Wat te maken heeft met wat je kunt zien, met beelden.
D

Slide 32 - Quizvraag

de knoop doorhakken
A
Een beslissing nemen, vaak na lang nadenken en twijfelen
B
De plek waar opnames worden gemaakt
C
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
D

Slide 33 - Quizvraag

het nieuwsitem
A
Gebaseerd op feiten en niet op meningen.
B
Het apparaat dat de teksten vertoont die de presentator moet voorlezen
C
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
D

Slide 34 - Quizvraag

objectief
A
Gebaseerd op feiten en niet op meningen.
B
Wat heel erg lijkt op de werkelijkheid of wat te maken heeft met de werkelijkheid
C
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
D

Slide 35 - Quizvraag

het persbureau
A
Alles wat te maken heeft met het werk van een journalist.
B
Een bureau dat nieuws verzamelt en aan kranten en journaals levert.
C
Wat te maken heeft met wat je kunt zien, met beelden
D

Slide 36 - Quizvraag

realistisch
A
Wat heel erg lijkt op de werkelijkheid, of wat te maken heeft met de werkelijkheid
B
Het lijkt mooi en fijn, maar in het echt hoeft dat niet zo te zijn.
C
Wat te maken heeft met wat je kunt zien, met beelden
D

Slide 37 - Quizvraag

de regie voeren
A
Vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
B
Het lijkt mooi en fijn, maar in het echt hoeft dat niet zo te zijn.
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 38 - Quizvraag

de screen test
A
Een proefopname om te onderzoeken of je geschikt bent voor film of televisie
B
Een bureau dat nieuws verzamelt en aan kranten en journaals levert.
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 39 - Quizvraag

de set
A
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
B
De plek waar opnames worden gemaakt.
C
Bepalen en regelen wat er op de set van een film of televisieprogramma gebeurt.
D

Slide 40 - Quizvraag

de verslaggever
A
Een nieuwsonderwerp of nieuwsbericht
B
Wat te maken heeft met wat je kunt zien, met beelden
C
Iemand die naar een plek reist waar iets bijzonder is gebeurd en daar verslag van doet voor de nieuwsmedia
D

Slide 41 - Quizvraag

visueel
A
de plek waar opnames gemaakt worden
B
Wat te maken heeft met wat je kunt zien, met beelden
C
Kiezen wat je kunt gebruiken en wat niet
D

Slide 42 - Quizvraag