Week 7, les 11 Gebouw & Apparatuurbeheer (W5) en Informatiebeheer (W2)

Facility les 11
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FacilityMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Facility les 11

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
08.30 -08.35 uitleg lesprogramma
08.35 - 08.45 terugblik vorige les (les 9 - GB/App + Info) - leerdoelen (oud)- extra toelichting opdracht Teams
08.45 - 09.30 Onderdeel 1: Hoofdstuk 11.6.1+ 11.6.2 - Gebouw en Apparatuur planning - leerdoelen nieuw
09.30 - 09.45 pauze
09.45 - 10.30 Onderdeel 2: Hoofdstuk 3.5 - 3.7 Werken met informatie
10.30 - 10.50 Gelegenheid tot opdrachten maken
10.50 -11.00 afronden en afspraken maken in Teams

Slide 2 - Tekstslide

W5 Gebouw en Apparatuur beheer (hoofdstuk 11.5)
Leerdoelen oud (week 6, les 9):
  1. Wat is een 'MJOP'
  2. Welke soorten onderhoudsplanningen zijn er?
  3. waarom korte termijnonderhoud?


Slide 3 - Tekstslide

11.6.1 Korte termijn onderhoud (herhaling)
Onderhoudsplan voor binnen 1 jaar is een onderdeel van het (grotere) Meerjaren-Onderhoudsplan. In een onderhoudsplan van binnen 1 jaar komen activiteiten voor die meerdere keren per jaar plaatsvinden zoals:
  • Vloeren in de was zetten - tapijtreiniging
  • Reinigen van ventilatieroosters (afzuiging)
  • Keuringen aan installaties
  •  Luchtfilters vervangen
  • Tuinwerkzaamheden (snoeien/ beplanting/ bemesting)

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1 (teams)
- maak een eerste opzet MJOP van je thuissituatie zie opdracht in Teams. 
Probeer via de volgende slides de situatie thuis in kaart te brengen. 
Hoe staat het er mee? Wellicht was de tabel in Teams niet duidelijk genoeg. 

Slide 5 - Tekstslide

Conditieniveau bepalen
Om onderhoud uit te voeren is het van belang om de huidige conditie van het te onderhouden onderwerp te bepalen. 
Je leert hiermee goed te kijken en te beoordelen hoe het met gebouw(onderhoud) is gesteld. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld uitwerking op volgende slide:

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Conditieniveau bepalen
Conditie 1: uitstekend nieuwbouwkwaliteit en/of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit

Conditie 2: goed nieuwbouwkwaliteit met de eerste tekenen van feitelijke veroudering
Conditie 3: redelijk het verouderingsproces is over de gehele linie duidelijk op gang gekomen
Conditie 4: matig het verouderingsproces heeft het element of het gebouw duidelijk in zijn greep
Conditie 5: slecht het verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden c.q. heeft het element/het gebouw zeer duidelijk in zijn greep
Conditie 6: zeer slecht een zodanig slechte toestand dat dit niet meer te classificeren is onder conditie 5.
Voor verdere uitleg: het document conditiemeting is toegevoegd in Teams/ bestanden/vaktheorie/conditiemeting gebouwbeheer





Slide 9 - Tekstslide

W5 Gebouw en Apparatuur beheer 
(hoofdstuk 11.6.2)
Leerdoelen nieuw (lesweek 7, les 11):
  1. Wat is lange termijn onderhoud?
  2. waarom lange termijn onderhoud
  3. Frequentie, wie bepaalt?
  4. Levensduur en onderhoud, wat is de relatie?
  5. Technische levensduur, het belang?
  6. Economische levensduur, vooral nu!


Slide 10 - Tekstslide

11.6.2 (boek)
Bij lange termijn wordt vaak een termijn aangehouden van 5-10 jaar. Bij groteren organisaties met groot onderhoud wordt soms een periode van 5-25 jaar aangehouden. 
Belang van lange termijnonderhoud is:
  • - kostenbegroting
  • - voorkomen van risico's (onveilige situaties -inspecties) 
  • - planning van de organisatie (productievoortgang)
  • - afspraken met aannemers (externe onderhoudsuitvoering)
  • - Vergroten/ behouden van de gebouwwaarde 
  • Uitstraling van het gebouw
  • Behoud van de levensduur van gebouwinstallaties

Slide 11 - Tekstslide

Frequentie van onderhoud
  • Onderhoud moet om de zoveel tijd plaatsvinden (b.v. jaarlijks of 1 keer per 5 jaar). Dit noemt men de frequentie van onderhoud. 
  • Een onderhoudsplan wordt vaak in het programma Excel gemaakt omdat het onderhoud in Euro's wordt uitgedrukt en zo het onderhoud per jaar kan worden weergegeven (van boven naar beneden) of per gebouwonderdeel over de jaren heen (van links naar rechts). 
  • Vaak wordt de frequentie bepaald door een advies van de leverancier of advies van een (extern) gebouwexpert. 

Slide 12 - Tekstslide

Levensduur (economische)
Elk (gebouwgebonden) apparaat heeft een bepaalde levensduur over hoe lang een apparaat meegaat.  
  • De levensduur wordt dus door de fabrikant afgegeven
  • Om de levensduur te behalen dient voorgeschreven onderhoud plaats te vinden 

Slide 13 - Tekstslide

Levensduur en afschrijving
Om zowel onderhoud alsook voor vervanging geld te reserveren wordt jaarlijks geld gereserveerd = afschrijving)
Formule = Aankoopbedrag : verwachte levensduur = afschrijving 
Het geadviseerd onderhoud wordt begroot via het MJOP. 
let op: niet uitvoeren van onderhoud verkort de levensduur en kan er voor zorgen dat de jaarlijkse afschrijvingen niet genoeg zijn bij eerdere vervanging. 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2 Levensduur
1. Maak een overzicht van apparaten in je thuisomgeving  en
2. Schat in wat de levensduur is van deze apparaten. 
(Je mag ook je eigen kleine apparaten zoals laptops, earpods en telefoon gebruiken). 
3. Schat in hoe lang ze nog meegaan (verwachting)

Slide 15 - Tekstslide

Technische levensduur
Dit is de werkelijke levensduur die wordt afgegeven. Deze kan dus langer zijn dan wat de fabrikant afgeeft. 
redenen hiervoor zijn:
  • - Minder (ge)verbruik
  • - Goed verzorgd onderhoud (extra)
  • -  Optimale condities (weer, bescherming)
  • - optimaal gebruik (juiste instructies gevolgd)

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 3
Voor Portfolio: maken opdracht 11.06

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen onderdeel 1 bereikt?

Slide 18 - Tekstslide

Pauze
Max 15 minuten

Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen les 9 (oud): Verwerken van informatiegegevens (= Werkproces 2) 
  • 3.5 goederenstroom (herkennen en waarom?)
  • 3.6 Wat is het verschil tussen inkopen en bestellen?
  • 3.6.1 Wat is een assortiment en welke vormen bestaan er?  
  • 3.7.2 vrij en vaste plaatsing in magazijnen/opslag
  • 3.7.3 Minimum en maximum voorraad

Slide 20 - Tekstslide

3.7.3 Minimum en maximum voorraad
Minimum voorraad = basis voorraad producten om te produceren (bestaansrecht/ primaire proces)
Maximum voorraad = wat er past aan producten in de opslagruimtes

Facilitair moet altijd inschatten wat is nodig aan producten en hoeveel ruimte is er beschikbaar (nodig)?

Slide 21 - Tekstslide

opdracht 4 - les 9
maak de opdrachten uit het boek:
3.19, 3.20, 3.22 (a), 3.26

Slide 22 - Tekstslide

3.19 antwoord
OPDRACHT 3.19
a. De manager/ ondernemer. Deze moet wel goed kijken naar zijn doelgroep (klant)
b. De afdelingsmanager of inkoper
c. Divers, in ieder geval kijken naar ontwikkelingen in de markt, het seizoen en acties
d. Deze spreekt de inkoopvoorwaarden af met de verschillende leveranciers.

Slide 23 - Tekstslide

antwoord 3.20
a. Levertijd, leverhoeveelheid, kwaliteit, betalingsvoorwaarden, kwantum korting, leveringscondities

b. Een contract (overeenkomst) is een afspraak tussen minimaal twee natuurlijke personen of rechtspersonen (de partijen) over wat ze met elkaar of voor elkaar zullen gaan doen (de te leveren prestatie)”, dat is de letterlijke betekenis van een contract. Het komt er dus op neer dat twee partijen iets afspreken waarbij de één iets levert en de andere iets afneemt. Komt één van deze partijen de afspraken niet na, dan spreken we van contractbreuk.

c. Voor bepaalde artikelen, zoals bijvoorbeeld kantoorartikelen, worden vaak zogenaamde mantelcontracten afgesloten. Dat wil zeggen dat een aantal bedrijven (of verschillende vestigingen van één bedrijf) gezamenlijk producten inkopen. Dit met als doel producten voor een zo laag mogelijke prijs inkopen.

d. Door het in grote hoeveelheden te kopen kan er een grotere korting bedongen worden.

Slide 24 - Tekstslide

antwoord 3.22 (A)
Inkopen is wat, hoe en onder wat voor voorwaarden bij de leverancier afspreken 
Bestellen is de benodigde hoeveelheid doorgeven van het reeds bestaande assortiment

Slide 25 - Tekstslide

antwoord 3.26
a. Als de minimumvoorraad 0 is wordt er pas besteld als het artikel /product helemaal op is. Dit is niet de bedoeling; er moet al besteld worden als er nog een kleine voorraad is. Op deze manier voorkom je dat je tijdelijk zonder voorraad zit.

b. Om ruimtegebrek, bederf, veroudering, breuk en lekkage en renteverlies (zoveel mogelijk) te voorkomen.

c. Een te grootte voorraad betekent dat de goederen al ingekocht zijn en dit geld niet meer op de bank staat. Als je niet teveel voorraad hebt kun je dit geld op de bank laten staan waardoor je rente krijgt. Rente die je niet zou krijgen als je goederen in je magazijn hebt staan. Daarom is het goed een maximumvoorraad te hanteren.

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen les 9 (nieuw): Verwerken van informatiegegevens (= Werkproces 2) 
  • 3.8 Goederenbeheer, hoe uit te voeren?
  • 3.8.2 FIFO/LIFO - goederenbeheermethode, de verschillen?
  • 3.8.3 opslag levensmiddelen, hoe en waarom?
  • 3.8.4 gekoelde opslag, welke condities?
  • 3.8.5 Diepvriesopslag, welke condities?
  • 4.1 Voorraadgegevens verwerken

Slide 27 - Tekstslide

3.8 Goederenbeheer
Goederen moeten door de facilitaire dienst worden beheerd vanwege:
  • (te veel) Voorraad hebben kost geld 
  • Verkeerde opslag kan bederf veroorzaken
  •  Verkeerd beheer kan onveilige situaties opleveren

Slide 28 - Tekstslide

3.8.2 FIFO en LIFO sytemen
Lees de tekst 3.8.2 door en beantwoord de volgende quizvragen op slide 30 t/m 33

Slide 29 - Tekstslide

het werken met FIFO is bedoeld voor producten
A
die kwetsbaar zijn
B
die veel gevraagd worden
C
die beperkt houdbaar zijn
D
die speciaal opgeslagen moeten worden

Slide 30 - Quizvraag

Bij FIFO letten we vooral op de
A
productiedatum
B
ten minste houdbaarheidsdatum
C
herkomst van het product
D
productietijd

Slide 31 - Quizvraag

het toepassen van FIFO en LIFO is gelijk qua tijd en inspanning
A
Waar
B
Niet waar
C
Soms
D
Alleen in het geval van seizoen producten

Slide 32 - Quizvraag

het toepassen van LIFO komt overeen met het (eerder behandelde)...
A
Vrije plaatsingssyteem
B
Flexibele plaatsingssysteem
C
Variabele plaatsingssyteem
D
Vaste plaatsingssysteem

Slide 33 - Quizvraag

3.8.2 LIFO en FIFO
Het toepassen van FIFO = 
  • Kost veel handelingstijd
  • Kost veel controle bij levering 
  • Kost veel tijd bij plaatsing
  • Vraagt om intensieve inspanning personeel 
  • Vraag vaak om speciale condities opslag (koelingen, stellingen)

Slide 34 - Tekstslide

3.8.4 gekoelde opslag
Bij gekoelde opslag letten op:
  • temperatuur (4-7 c)
  • bij eigen productie - labelen (prod.datum/tijd)
  • Geen producten op de grond
  • Gescheiden vakken (vlees, vis en verpakt en bereid, blz 112)
  • Schoonmaken koel(cel) ruimte
  • Onderhoud koelruimte
  • Altijd FIFO toepassen

Slide 35 - Tekstslide

Diepvriesopslag
  • Diepvriesopslag (-5 / -18c)
  • afgedekt/ verpakt
  • niet langer dan 3 maanden (bederf, droog)
  • niet op vloeren
  • liefst ook FIFO toepassen!

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 5 (W2)
Maak de opdrachten 3.29 t/m 3.32

Slide 37 - Tekstslide

4.1 /4.2 Voorraadgegevens verwerken
Lees 4.1 en 4.2 door en maak alvast van opdracht 4,01:
a en c

Slide 38 - Tekstslide

Leerdoelen gehaald?
Evaluatie van de les

Slide 39 - Tekstslide

Heb je de leerdoelen gehaald en begrepen van dit hoofdstuk?
0100

Slide 40 - Poll

Was er voldoende variatie in de les om de doelen te begrijpen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Slide 42 - Tekstslide