ecologie

Thema 6 Ecologie
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 6 Ecologie

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent ecologie?
 De ecologie bestudeert zowel de wisselwerking tussen organismen onderling en hun omgeving. Verder wordt er ook gekeken naar de biotische factoren en de abiotische factoren die van invloed zijn op organismen 

Slide 2 - Tekstslide

Invloeden uit de leefomgeving
biotische factoren: invloeden uit de levende natuur.


abiotische factoren: invloeden uit de levenloze natuur

Slide 3 - Tekstslide

voedselketen/web

Slide 4 - Tekstslide

Een voedselweb zijn
meerdere voedsel-
ketens die met el-
kaar samenhangen.

Slide 5 - Tekstslide

Voedselrelaties zichtbaar maken in een ecosysteem
voedselketen



voedselweb: alle voedselrelaties in een ecosysteem
voedselketen: slechts 1 keten uit het voedsel web




------>

Slide 6 - Tekstslide

Voedselketen:
  • Begint ALTIJD met een Producent -> Plant of algen/ plantaardig plankton

  • Daarna komen consumenten 

  • Tussen de voedselketens staan altijd een pijltje.
  • Elke soort is een schakel in de voedselketen

plant -> planteneter -> vleeseter/alleseter

Slide 7 - Tekstslide

Voedselketen







Voedselketen
Elk organisme in een voedselketen noemen we een schakel

Slide 8 - Tekstslide

verschillende lagen
  • Producenten: Zijn alle organismen die van anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken.  Staan onderaan de keten, waar het web begint.
  • Consumenten: dieren die leven van organische stoffen die andere organisme hebben gemaakt. 
  • Reducenten: Dat zijn de organisme die organische stoffen uit dode planten en dieren afbreken tot anorganische stoffen.

Slide 9 - Tekstslide

Basisstof 2 Piramiden
  • Piramide van aantallen hoeft niet een piramide vorm te hebben.
  • Piramide van biomassa heeft altijd een piramide vorm!

Slide 10 - Tekstslide

Piramide van aantallen:
Heeft niet altijd een echte  piramide vorm
Piramide van biomassa: 
Heeft een echte piramide vorm

Slide 11 - Tekstslide

Piramide van biomassa
Biomassa: totale hoeveelheid energierijke stoffen in een organismen
Piramide van biomassa: In een piramide van biomassa kijk je naar de hoeveelheid biomassa die elke schakel heeft

Slide 12 - Tekstslide

Piramide van biomassa
Piramide van biomassa
  • Deze piramide heeft ALTIJD een piramidevorm

  • In een voedselketen wordt de biomassa in elke volgende schakel kleiner

Slide 13 - Tekstslide

H2.3 koolstofkringloop

Slide 14 - Tekstslide

Kringloop
reducenten nemen de stoffen op van dode organismen . Dit wordt bij de verbranding omgezet in anorganische stoffen.
klik op de hotspot voor de informatie +

Slide 15 - Tekstslide

Koolstofkringloop
plant gebruikt een deel van de glucose  om andere energierijke stoffen te maken. Ander deel voor de verbranding. Met de koolstof uit de glucose wordt een beetje co2 gevormd ( lucht )

Slide 16 - Tekstslide

Koolstofkringloop

Slide 17 - Tekstslide

Stikstofkringloop
Planteneters nemen plantaardige eiwitten op via het voedsel. dierlijke eiwitten bevatten stikstof
rottings bacterien gebruiken die eiwitten als brandstof. Bij de verbranding ontstaat ammoniak. 
Opgelost, ammoium. Speciale bacterien zetten het om in nitraat.

Slide 18 - Tekstslide

Aanpassingen
Alle organismen hebben aanpassingen aan hun omgeving en leefwijze.

Je kunt denken aan ademhaling, beweging, voeding, verdediging en voortplanting.
Bijvoorbeeld: Vissen zijn aangepast aan water (kieuwen)
Vogels om te vliegen (vleugels)

Slide 19 - Tekstslide

aanpassingen bij vogels
bij vogels kijken we naar 2 onderdelen die aangepast zijn aan leefomgeving en levensstijl:
  • snavel
  • poten

Slide 20 - Tekstslide

de poten van vogels
de poot van een vogel is aangepast op waar je de vogel vind. zo hebben vogels die veel zwemmen, zwemvliezen.

Slide 21 - Tekstslide

de snavels
  1. een snavel voor zaden/nootjes
  2. een snavel voor insecten
  3. een snavel voor vlees
  4. een snavel voor bodemdieren
  5. een snavel voor waterbeestjes

zoals je ziet is er veel aangepast aan de snavel

Slide 22 - Tekstslide

deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 23 - Quizvraag

Voortbewegen
  • zoolgangers
  • teengangers
  • topgangers (hoefgangers)

Dit zijn aanpassing op de ondergrond.

Slide 24 - Tekstslide

Zoolganger
Loopt op zijn hele voetzool 
(van hielbeen tot en met de teenkootjes). 

Voordeel: hij verdeelt zijn gewicht over een groot oppervlak en zakt niet snel diep weg in een zachte ondergrond zoals bijv. sneeuw.
Nadeel: een zoolganger is minder snel

Slide 25 - Tekstslide

Teenganger

Loopt op zijn tenen (alleen op de teenkootjes)

Voordeel: hij kan zachtjes sluipen
                     hij kan snel sprinten
Nadeel: bij lange afstanden is hij minder snel

Slide 26 - Tekstslide

Topganger (hoefganger)
Loopt op het puntje van zijn tenen 
(alleen op het laatste teenkootje/hoef)

Voordeel: hij heeft enorm lange poten/benen
en kan daardoor heel hard lopen
Nadeel: bij drassige ondergrond zakt hij makkelijk de bodem in

Slide 27 - Tekstslide

Waterdieren
  • leven in het water
  • hebben vinnen om te sturen, lichaamsvorm
  • lichaam is  gestroomlijnd: kop, lijf & staart lopen in elkaar over daardoor glijden ze snel door het water

Slide 28 - Tekstslide

Verdediging bij dieren
       Tegen vijanden:
  • stekels of gifstekels
  • schutkleur -> onzichtbaar
  • schild 
    Tegen de omgeving:
  • vacht tegen kou

Slide 29 - Tekstslide

Aanpassing bij planten

Slide 30 - Tekstslide

Verdediging bij planten

  • Stekels
  • Brandharen
  • Maken van gifstof

Slide 31 - Tekstslide

Genoeg water?
  • Aanpassingen tegen uitdroging
  • kleine dikke / grote dunne bladeren
  • veel / weinig wortels 
  • Grote bladeren veel fotosynthese
Veel water 
Weinig water

Slide 32 - Tekstslide