Interpunctie

Taalverzorging
Mavo 2
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
Mavo 2

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les:
  • weet je wanneer je een komma moet gebruiken.
  • weet je wat een lijdend voorwerp is

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Herhaling komma's
- Uitleg lijdend voorwerp
- Zelfstandig werken

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg: komma
Met een komma maak je een zin overzichtelijker. Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.

  1. Zet een komma tussen twee persoonsvormen.

Voorbeeld:
  • Als ik later groot ben, word ik rechter.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Open vraag

Waar hoort de komma:
Toen we wegreden zag ik nog net de poes voor het raam liggen.

Slide 6 - Open vraag

Uitleg: komma
2. Zet komma's tussen de delen van een opsomming. Voor en of of schrijf je geen komma. 

Voorbeeld:
  • We gingen zwemmen, snorkelen en surfen. 

Slide 7 - Tekstslide

Waar hoort de komma?
Voor Nederlands heb ik een boek schrift en pen nodig.

Slide 8 - Open vraag

Uitleg: komma
3. Zet een komma voor de signaalwoorden maar, want, omdat, doordat, tenzij, terwijl, mits, zodat, zodra.
BEHALVE BIJ EN

Voorbeeld:
  • Ik ga op tijd naar huis, want ik moet morgen vroeg op.. 

Slide 9 - Tekstslide

Welke signaalwoorden (voegwoorden) ken je?

Slide 10 - Open vraag

Waar hoort de komma?
Ik vind dit onderwerp makkelijk daardoor is de les leuk.

Slide 11 - Open vraag

Lijdend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde?

Slide 13 - Open vraag

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 16 - Quizvraag

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 17 - Quizvraag

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 18 - Quizvraag

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 19 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maken: opdracht 3 blz. 59 +
opdracht 1, 3 & 4 blz. 80

Slide 20 - Tekstslide