Insectenhotel ontwerpen en brochure maken

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
groenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

3.11 Wat is duurzaamheid?
A
Duurzaamheid is een keurmerk.
B
Duurzaamheid zegt iets over de kosten van een product
C
Duurzaamheid zegt iets over de levensduur of het productieproces van een product.
D
Duurzaamheid zegt iets over hoelang je een product kunt gebruiken.

Slide 18 - Quizvraag

3.12
Wat is het belang bij duurzaam ondernemen?

A
Dat je arbeiders goed betaalt voor hun diensten (P van People).
B
Dat je rekening houdt met het milieu (P van Planet).
C
Dat je winst maakt (P van Profit).
D
Dat er evenwicht is tussen People, Planet & Profit.

Slide 19 - Quizvraag

3.13
Bij de productie van palmolie is er geen evenwicht tussen de drie P’s. Met welke P wordt er geen rekening gehouden?
A
Met de P van People en de P van Planet.
B
Met de P van Planet en de P van Profit.
C
Met de P van Profit en de P van People.
D
Met de P van People, de P van Planet en de P van Profit.

Slide 20 - Quizvraag

3.14
Wanneer kan een product in aanmerking komen voor het fairtrade keurmerk.

A
Wanneer bij de productie de drie P’s in balans zijn.
B
Wanneer er bij de productie geen bestrijdingsmiddelen gebruikt worden.
C
Wanneer bij de productie de mensenrechten en arbeidsnormen worden nageleefd.
D

Slide 21 - Quizvraag

3.15
Hoe komt het dat het milieu vervuild is?

A
Doordat er afvalstoffen en uitlaatgassen worden geproduceerd.
B
Doordat er zoveel afvalstoffen en uitlaatgassen worden geproduceerd dat de planeet het niet meer kan verwerken.
C
Doordat er steeds meer gereisd wordt en steeds meer producten getransporteerd worden.
D

Slide 22 - Quizvraag

3.16
Wat is geen gevolg van het broeikaseffect?

A
Een toename van overstromingen.
B
Een toename van orkanen en orkaankracht.
C
Giftige stoffen in de bodem.
D
Smelten van de poolkappen.

Slide 23 - Quizvraag

3.17
Waarom is het behoud van de natuur zo belangrijk?

A
De natuur is een onuitputtelijke bron van water en grondstoffen.
B
De natuur verwerkt alle afvalstoffen en uitlaatgassen die wij produceren.
C
De natuur voorziet in onze belangrijkste basisbehoeftes, zoals voedsel, water en zuurstof.
D

Slide 24 - Quizvraag

3.18
Wat denk je? Is jouw ecologische voetafdruk hoger of lager dan het gemiddelde.

A
De ruimte die ik inneem op aarde is hoger dan het gemiddelde.
B
De ruimte die ik inneem op aarde is lager dan het gemiddelde.
C
De ruimte die ik inneem op aarde is gelijk dan het gemiddelde.

Slide 25 - Quizvraag

3.19
Welke organismen zouden beïnvloed worden door de terugkomst van de wolf in Nederland?


A
Alleen herten, zwijnen en konijnen, omdat zij gegeten worden door de wolf.
B
De prooidieren van de wolf en planten.
C
De prooidieren van de wolf, planten, insecten en vogels.

Slide 26 - Quizvraag

3.20
Geef aan of de onderstaande beweringen juist of onjuist zijn.

A
Onjuist/ Juist

Slide 27 - Quizvraag

3.21
Hoe heten de organismen die van CO2 en water suiker kunnen maken?

A
Consumenten
B
Producenten
C
Reducenten
D
Schimmels

Slide 28 - Quizvraag

3.22
Wanneer noem je een kringloop gesloten?

A
Als in de kringloop geen stoffen verloren gaan.
B
Als in de kringloop alle organismen van voedsel zijn voorzien.
C
Als de kringloop eindigt in een product dat niet meer door de natuur afgebroken kan worden.
D

Slide 29 - Quizvraag