persoonlijk voornaamwoord

Voilà toutes les formes du pronom personnel:
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Voilà toutes les formes du pronom personnel:

Slide 1 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp in de zin kun je vervangen door een persoonlijk voornaamwoord:
Ik zie mijn buurjongen - ik zie hem.
Wij gaan een mail schrijven- wij gaan het schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Les filles ont trouvé un beau livre au restaurant
het lijdend voorwerp is:
A
Les filles
B
un beau livre
C
au restaurant
D
ont trouvé

Slide 3 - Quizvraag

Demain, Paul va envoyer une carte postale

het lijdend voorwerp is:
A
Paul
B
Demain
C
envoyer
D
une carte postale

Slide 4 - Quizvraag

de plaats van het lijdend voorwerp
Waar staat het persoonlijk voornaamwoord (lijdend voorwerp) in de zin?

1. voor de infinitif, als dat niet in de zin staat, dan:
2. voor de persoonsvorm (eerste ww)

Je veux regarder le film   -  Je veux le regarder
Je vois Marie                        -  Je la vois  
J'ai lu le livre                         -  Je l'ai lu

Als een zin in de passé composé staat, komt het COD voor de persoonsvorm. Dat is in dit geval het hulpwerkwoord:

J'ai vu Pierre > Je l'ai vu


Slide 5 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me voit                                 Hij ziet me
te                  Il te voit                                   Hij ziet jou
le / la / l'     Il le/la voit / Il l'achète       Hij ziet hem/haar/Hij koopt het
nous           Il nous voit                              Hij ziet ons
vous            Il vous voit                              Hij ziet jullie/u
les                Il les voit / Il les achète     Hij ziet hen / Hij koopt ze


Slide 6 - Tekstslide

Tu vois tes amis?

A
Tu le vois?
B
Tu la vois?
C
Tu les vois?
D
Tu l'a vois?

Slide 7 - Quizvraag

On vend cette maison.

A
On la vend.
B
On le vend.
C
On les vend.
D
On vend la.

Slide 8 - Quizvraag

Elle étudie la carte routière.

A
Elle la étudie.
B
Elle l'étudie.
C
Elle le étudie.
D
Elle étudie la.

Slide 9 - Quizvraag

Je vais manger le chocolat.
A
Je vais manger le
B
Je le vais manger
C
Je vais lui manger.
D
Je vais le manger.

Slide 10 - Quizvraag

J'ai pris les livres
A
J'ai les pris.
B
J'ai pris les.
C
Je l'ai pris.
D
Je les ai pris.

Slide 11 - Quizvraag

meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp in de zin kun je vervangen door een persoonlijk voornaamwoord:
Ik geef (aanhem een cadeau       
Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Het meewerkend voorwerp vervangt altijd een persoon

Slide 12 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
lui                 Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
leur              Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau


Slide 13 - Tekstslide

Aujourd'hui, le prof parle à Marc

het meewerkend voorwerp is
A
parle
B
le prof
C
à Marc
D
Aujourd'hui

Slide 14 - Quizvraag

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à lui.
C
Nous donnons lui ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 15 - Quizvraag

Il va demander la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'
A
Il va lui demander la réponse.
B
Il va la demander la réponse.
C
Il lui va demander la réponse.
D
Il va demander lui la réponse

Slide 16 - Quizvraag

De plaats van het persoonlijk vnw als meewerkend voorwerp is hetzelfde als bij het lijdend voorwerp.
Waar zet je het neer? Noem twee opties.

Slide 17 - Open vraag

de plaats van het meewerkend voorwerp
Waar staat het persoonlijk voornaamwoord (meewerkend voorwerp) in de zin?

1. voor de infinitif, als dat niet in de zin staat, dan:
2. voor de persoonsvorm (eerste ww)
Nous donnons ce souvenir à Bart -  Nous lui donnons ce souvenir
Il va demander la réponse à Ellen - Il va lui demander la réponse
J'ai  donné le cadeau à mes parents - Je leur ai donné le cadeau

Als een zin in de passé composé staat, komt het meewerkend voorwerp vóór de persoonsvorm. 


Slide 18 - Tekstslide

Voilà toutes les formes du pronom personnel:

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Bestudeer ook de boîte à gramm van Grandes Lignes hierover.

Slide 21 - Tekstslide