Toets H5 Bewegen Versie B groep 2

Toets H5- BEWEGEN
Klas 2HV
Tijdsduur 25 minuten
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Toets H5- BEWEGEN
Klas 2HV
Tijdsduur 25 minuten

Slide 1 - Tekstslide

Van een stuiterende bal is een stroboscopische
foto gemaakt. Welke bewering over verplaatsing
en afgelegde weg is juist?
A
de afgelegde weg is groter dan de verplaatsing
B
de verplaatsing is groter dan de afgelegde weg
C
de verplaatsing en de afgelegde weg zijn aan elkaar gelijk
D
al deze bewering zijn niet juist

Slide 2 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Waar is de snelheid van de bal het kleinst?
A
Waar de bal wordt losgelaten, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het grootst in dezelfde tijd
B
Helemaal bovenin, want daar is de afstand tussen de ballen op de foto het kleinst in dezelfde tijd
C
De afstand tussen de ballen op de foto neemt af, maar de tijd tussen de foto's ook, dus is de snelheid overal gelijk
D
Daar kun je aan de hand van deze foto niets over zeggen

Slide 3 - Quizvraag

Van een stuiterende bal is een stroboscopische
foto gemaakt.
Waar is de snelheid van de bal het grootst?
A
bij A, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
B
bij B, want daar is de afstand het grootst in dezelfde tijd
C
precies tussen A en B in, want daar is de afstand het kleinst in dezelfde tijd
D
dat kun je aan de hand van deze foto niet zeggen, omdat je de tijd tussen de foto's niet weet

Slide 4 - Quizvraag

Sleep het diagram steeds naar de naam van de bijbehorende beweging.
versnelde 
beweging
vertraagde beweging
eenparige beweging

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep het diagram steeds naar de naam van de bijbehorende beweging.
eenparige beweging
versnelde beweging
vertraagde beweging

Slide 6 - Sleepvraag

Een auto mag binnen de bebouwde kom maximaal 30 km/h rijden.
Een chauffeur heeft een reactietijd van 0,9 seconden.
Bereken de reactieafstand.
Noteer zowel de berekening als het antwoord met de juiste eenheid.

Slide 7 - Open vraag

Een auto heeft bij een snelheid van 72 km/h een remweg van 42 meter.
Hoe groot is de remweg van deze auto bij een snelheid van 20 m/s?
Leg ook uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 8 - Open vraag

Een auto heeft bij een snelheid van 24 m/s een remweg van 15 meter.
Hoe groot is de remweg bij een snelheid van 48 m/s?
Leg ook uit hoe je aan je antwoord komt.

Slide 9 - Open vraag

Een chauffeur gebruik medicijnen. Op de bijsluiter
staat dat hij tijdens het gebruik van deze medicijnen
niet mag autorijden.
Waar hebben deze medicijnen invloed op?
A
Alleen op de remweg, niet op de stopafstand
B
Op de reactieafstand en dus op de stopafstand
C
Alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
D
Het gebruik van deze medicijnen heeft niets te maken met reactie-afstand, remweg en stopafstand.

Slide 10 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een plaatje dat gaat over
het effect van zomer- en winterbanden.
Waar hebben deze banden invloed op?
A
alleen op de reactieafstand, niet op de stopafstand
B
op de remweg en dus op de stopafstand
C
alleen op de remweg, niet op de stopafstand
D
deze banden hebben geen invloed op de remweg, reactieafstand of stopafstand

Slide 11 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een snelheid,tijd-diagram van een
eenparige beweging.
Welke afstand heeft het voertuig waar het hier over
gaat afgelegd in 5 seconden?
A
2,5 m
B
25 m
C
25 km
D
2,5 km

Slide 12 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een plaats,tijd-diagram van een
eenparige beweging.
Wat is de snelheid van het voertuig waar deze
grafiek over gaat?
A
50 km/h
B
5 km/h
C
50 m/s
D
5 m/s

Slide 13 - Quizvraag

Hiernaast zie je een diagram.
Wat voor soort diagram is dit?
A
Een afstand,tijd-diagram van een versnelde beweging
B
Een afstand,tijd-diagram van een eenparige beweging
C
Een afstand,tijd-diagram van een vertraagde beweging
D
Een snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging

Slide 14 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Wat voor soort beweging maakt de bal
op deze foto?
A
Een vertraagde beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een versnelde beweging
D
Een constante beweging

Slide 15 - Quizvraag

Je zit in de achtbaan en bent aan het einde van de rit gekomen.
De snelheid neemt af.
Hoe noem je dit deel van de beweging?
A
Een vertraagde beweging
B
Een afremmende beweging
C
Een constant afnemende beweging
D
Een eenparige beweging

Slide 16 - Quizvraag

Je ziet hiernaast het (v,t)-diagram van een afremmende auto. De oppervlakte onder de grafiek is aangegeven met een blauwe driehoek en een groene rechthoek. Welke bewering is waar?
A
Om de afgelegde afstand te weten moet je de oppervlakte van de blauwe driehoek berekenen
B
Om de afgelegde afstand te weten moet je de oppervlakte van de groene rechthoek berekenen
C
De totale oppervlakte onder de grafiek is niet de afgelegde afstand, maar de gemiddelde snelheid
D
Om de afgelegde afstand te weten moet je de totale oppervlakte onder grafiek bereken, dus van driehoek en rechthoek samen

Slide 17 - Quizvraag

Sleep de juiste vakken bij elkaar.
60 km/h
12,5 m/s
21,9 s
255 km
15 min
90 km
90 min
45 km
60 min
175 m
8 m/s
3 uur
85 km/h
20 km
80 km/h

Slide 18 - Sleepvraag

Allard fietst weg bij een stoplicht.
Na een tijdje bereikt hij zijn topsnelheid van 32 km/h.
Wat is zijn gemiddelde snelheid?
A
32 km/h
B
8,9 m/s
C
64 km/h
D
4,4 m/s

Slide 19 - Quizvraag

Jeanette legt op de fiets een afstand van 10.000 meter af in drie kwartier. Bereken de gemiddelde snelheid van Jeanette.
Haar gemiddelde snelheid is:
A
22 km/h
B
3,7 km/h
C
13,3 m/s
D
3,7 m/s

Slide 20 - Quizvraag

Een auto heeft een snelheid van 15 m/s.
Hoeveel meter legt deze auto af in één uur?
Noteer de berekening, en je antwoord met de juiste eenheid.

Slide 21 - Open vraag

Bij de grootheden 'afstand' , 'tijd' , en 'snelheid' horen verschillende eenheden. 
Voorbeeld:  bij de grootheid 'temperatuur' hoort de eenheid 'graden Celsius'.
Zet de juiste grootheden en eenheden bij elkaar.
km/h
of
m/s
km
of
m
h
of
s
v
s
t

Slide 22 - Sleepvraag

Bij berekeningen over snelheid gebruiken we symbolen.
Wat is het symbool voor de grootheid "snelheid"?
A
s
B
v
C
t
D
m/s

Slide 23 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Tussen twee flitsen zit een tijdsduur van 0,25 sec.
Je ziet in deze foto 10 armen.
Stel dat de tijd tussen de flitsen 0,05 sec was.
Hoeveel armen zou je dan zien?
A
25 armen
B
2 armen
C
50 armen
D
10 armen

Slide 24 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Tussen twee flitsen zit een tijdsduur van 0,5 sec.
Je ziet in deze foto 10 armen.
Op de foto zie je echter maar 2 benen.
Leg uit hoe het komt dat de armen vaker zichtbaar
zijn dan de benen.
A
De armen en de benen zijn apart gefotografeerd
B
Eigenlijk staan er 5 mensen op de foto, maar dat zie je niet omdat ze recht achter elkaar zitten
C
Slechts een deel van het model is belicht door de stroboscoop
D
De armen bewegen wel tijdens het maken van de foto en de benen niet

Slide 25 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Deze foto is gemaakt in een totale tijdsduur van 1 s.
Wat is de tijdsduur tussen twee flitsen?
A
4 s
B
0,25 s
C
0,4 s
D
Dat kun je niet zeggen met deze gegevens.

Slide 26 - Quizvraag

Hiernaast zie je een diagram. Om wat voor diagram gaat het?
A
Een (x,t)-diagram
B
Een (v,t)-diagram
C
Een (s,t)-diagram
D
Een versneld diagram

Slide 27 - Quizvraag

Van een stuiterende bal is een stroboscopische foto
gemaakt.
De tijdsduur tussen twee flitsen is 0,03 s.
Hoeveel tijd is verstreken tussen punt A en punt B?
A
0,48 s
B
0,42 s
C
0,45 s
D
dat kun je met deze gegevens niet berekenen

Slide 28 - Quizvraag