Grammatica woordsoorten benoemen hoofdstuk 6

Woordsoorten benoemen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Je leert woordsoorten benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Noem een aantal woordsoorten

Slide 3 - Woordweb

Lidwoorden (lw)
de, het een (un)

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Namen van mensen, dieren, dingen, planten, plaatsen.
(je kunt er vaak een lidwoord voor zetten, een verkleinwoordje van maken)

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord (bn)
Dit zegt iets over het zelfstandig naamwoord, bv de groene auto. Groene zegt iets over de auto, dus groene is bv.

Slide 6 - Tekstslide

De
gespierde
glazenwasser
zeemt
de
vuile
ramen.
zn
bn
lw
zn
bn
lw

Slide 7 - Sleepvraag

Werkwoord (ww)
zegt wat iemand / iets doet, wat er gebeurt

Slide 8 - Tekstslide

voorzetsel (vz)
kan voor "de kast" of voor "de vakantie" staan,
bv in, op, uit, achter, tijdens, met

Slide 9 - Tekstslide

telwoorden(tw)
geeft een hoeveelheid of aantal aan, bv tien, honderd, veel, weinig, eerste, middelste, laatste

Slide 10 - Tekstslide

De
eerste
hulp
werd
door
veel
mensen
geholpen.
vz
ww
tw
ww
tw

Slide 11 - Sleepvraag

persoonlijk voornaamwoord (pvw)

geeft een persoon aan, bv ik, jij, wij, jullie, ons

Slide 12 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoord (bvw)


geeft een bezit aan, bv mijn, jouw, uw, ons

Slide 13 - Tekstslide

Haal de pvw's uit de zin:
Jij en ik gingen graag naar hem toe.

Slide 14 - Open vraag

Haal de bvw's uit de zin:
Zij heeft haar haar en zijn haar gewassen.

Slide 15 - Open vraag

Mijn
oom
heeft
zijn
hond
aan
mij
gegeven.
pvw
bvw
bvw

Slide 16 - Sleepvraag