Grammatica D: voornaamwoorden

Voordat we gaan beginnen...
Pak je boeken erbij

Leg je huiswerk (zinnen in Teams) op de hoek van je tafel
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
Pak je boeken erbij

Leg je huiswerk (zinnen in Teams) op de hoek van je tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek
Grammatica zinsdelen
Eventjes herhalen
Huiswerk nakijken
Woordsoorten
Wat weet je nog?
Uitleg voornaamwoorden
Opdrachten maken
Afsluiter

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

pv - ond - zinsdelen - wwg OF ng
A. Sommige dove en slechthorende mensen gebruiken gebarentaal.
B. Gebarentaal is een echte taal met een eigen grammatica.
C. Verschillende landen hebben verschillende gebarentalen.
D. Elk begrip in de gebarentaal heeft in principe een eigen gebaar.
E. Voor sommige woorden bestaat echter geen gebaar.
F. Voor die woorden zul je het handalfabet moeten gebruiken.
G. Je moet een woord dan met je vingers spellen.
H. Jonge kinderen kunnen gebarentaal leren op school.
I. Er zijn speciale scholen voor dove kinderen.








Slide 5 - Tekstslide

Voornaamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Doel van deze les
Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen.
Maak aantekeningen!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 9 - Quizvraag

Persoonlijke voornaamwoorden

Zij loopt naar huis.
Hij heeft het boek geschreven.
Dat shirt is van mij.


Slide 10 - Tekstslide

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is en staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Dit noemen we ook bijvoeglijk gebruikt.

Het voegt iets bij een zelfstandig naamwoord bij.

 

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden

mijn (bez.vnw) fiets (zn)
onze (bez. vnw) tassen (zn)
jouw (bez. vnw) mooie (bn) auto (zn)
Die fiets is van mij (pers. vnw) LET OP

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk vnw.?
Die mooie e-bike die daar staat, is van mij.
A
mij
B
er is geen bezittelijk vnw.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk vnw?
Jouw koptelefoon heb je van mij gekregen
A
jouw
B
mij

Slide 17 - Quizvraag

Huiswerk 1A
Opdrachten 4 + 5
Bladzijdes 98 + 99
Fluisteren
Woensdag 18 juni
Klaar? Lees verder uit je leesboek
Vragen? Lees nog eens je aantekeningen door

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk 1F
Opdrachten 2 + 3
Bladzijdes 90 + 91
Fluisteren
Vrijdag 20 juni
Klaar? Lees verder uit je leesboek
Vragen? Lees nog eens je aantekeningen door

Slide 19 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 20 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Woordsoorten: voornaamwoorden
Wat weet je nog?
Huiswerk nakijken
Uitleg wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Opdrachten maken
Afsluiter

Slide 21 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord

Zij heeft laatst mijn hond geaaid.
Hij vroeg toen: 'Is die hond van jou?'

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
1A + 1D: 4 + 5 - blz. 98 + 99

1F:
2 + 3 - blz. 90 + 91

Slide 23 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Wederkerig voornaamwoord

Slide 24 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp keert terug:
Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)

Het onderwerp verandert en het wederkerend voornaamwoord verandert mee.

Ik (ow) was me(zelf) (wed. vnw) . Hij (ow) scheert zich(zelf) (wed. vnw)

Slide 25 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
elkaar

Slide 26 - Tekstslide

Dit woord is het enige wederkerige voornaamwoord:
A
me
B
elkaar
C
zich
D
ons

Slide 27 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 28 - Quizvraag

Huiswerk 1D
Opdrachten 6 + 7
Bladzijdes 98 + 99
Fluisteren
Woensdag 18 juni
Klaar? Lees verder uit je leesboek
Vragen? Lees nog eens je aantekeningen door

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk 1F
Opdrachten 4 + 5
Bladzijdes 90 + 91
Fluisteren
Dinsdag 17 juni
Klaar? Lees verder uit je leesboek
Vragen? Lees nog eens je aantekeningen door

Slide 30 - Tekstslide

Samengevat
- Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan. 
- Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
- Het enige wederkerige voornaamwoord is: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander)
- Bij een wederkerend voornaamwoord keert het onderwerp in de zin weder (het komt terug). Het hangt van het onderwerp af, welk voornaamwoord je gebruikt. Ik schaam me en jullie schamen je.

Slide 31 - Tekstslide

Voordat we gaan beginnen...
Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je boeken op tafel

Leg je huiswerk (4 t/m 7, blz. 98 + 99) op de hoek van je tafel

Slide 32 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 33 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Woordsoorten
Wat weet je nog?
Huiswerk nakijken
Alle woordsoorten door elkaar!
Afsluiter

Slide 34 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Lidwoord                                                    zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig werkwoord / koppelwerkwoord / hulpwerkwoord

persoonlijk voornaamwoord             bezittelijk voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord         wederkerig voornaamwoord
timer
2:00

Slide 35 - Tekstslide

Samengevat
- Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan. 
- Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 
- Het enige wederkerige voornaamwoord is: elkaar (soms geschreven als mekaar of elkander)
- Bij een wederkerend voornaamwoord keert het onderwerp in de zin weder (het komt terug). Het hangt van het onderwerp af, welk voornaamwoord je gebruikt. Ik schaam me en jullie schamen je.

Slide 36 - Tekstslide

Opdrachten 4 t/m 6
a. Toen chef-kok Seline van De Vergulde Vos een ei wilde bakken, vond ze iets raars in de kartonnen eierdoos.
b. Ze vergiste zich niet: tussen de bruine eitjes, die net aan haar geleverd waren, blonk een gouden trouwring.
c. Waar die vandaan kwam, was voor haar een groot raadsel.
d. Om het op te lossen, belde ze hun eierleverancier.
e. Hij kon haar niet helpen, omdat zijn medewerkers geen ringen mogen dragen bij hun werk.
f. Maar Selina laat zich niet ontmoedigen: ze heeft met haar collega's besloten dat ze het mysterie via sociale media proberen te ontrafelen.
g. Als de eigenaar van de trouwring zich meldt, krijgt die van hen een diner aangeboden - uiteraard met een omelet - zo hebben de collega's elkaar beloofd.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 7
a. Ik denk dat je je vergist met die voorbarige conclusie.
b. Zij verheugde zich op zijn komst.
c. Jullie beoogde bijdrage aan het project is blijkbaar te veel gevraagd van jullie.
d. Hij gaf het hun, maar het is eigenlijk niet van hen: het is de mijne.
e. We zijn toch op de wereld op elkaar te helpen, nietwaar?
f. Ik wil me er niet mee bemoeien hoor, maar heb je je huiswerk al af?
g. Is het uw glas of is het van haar?
h. Geef elkaar de vijf!

Slide 38 - Tekstslide

lw - bn - zn - zww/kww - hww - pers vnw - bez vnw - wed vnw - wedig vnw
a. Met wie zat zij daar te kletsen?
b. Wat vind je vader van zijn ongeloofwaardige verhaal?
c. Mijn moeder ergert zich aan een niet opgeruimde kamer.
d. Wij kunnen ons dat maar moeilijk voorstellen.
e. Ik heb laatst een mooie bos bloemen aan jou gegeven.
f. Hebben jullie afgelopen weekend bij elkaar gelogeerd?
g. Zulke strenge maatregelen blijken moeilijk uitvoerbaar te zijn.
h. Zij moeten in hun nieuwe huis wel gelukkig kunnen worden.

Slide 39 - Tekstslide

Afsluiting
Je kunt persoonlijke, bezittelijke, wederkerige en wederkerende werkwoorden herkennen.

Onze schoenen staan in de gang.
Zij vragen zich af wie dat is.
Ik ben blij met dat boek van hem.
Wanneer hebben jullie elkaar gezien?

Slide 40 - Tekstslide