13-2 hv Fictie: tijd

Welkom bij Nederlands!
Heb je je boek, schrift & pen erbij?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Heb je je boek, schrift & pen erbij?

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Info
  • Uitleg Blok 5 Fictie
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide


  • Info
  • Uitleg: Schrijven van betoog/meninggevende tekst
  • Werken
  • Vragen?
  • Afsluiting
Info
Vandaag eerst wat uitleg. Daarna ga je zelf aan het werk en kun je vragen stellen.

Nu al vragen?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Blok 5 Fictie: Tijd

- verteltijd = hoeveel blz. heeft het boek (hoelang duurt het lezen?)

- vertelde tijd = tijd die voorbijgaat in het boek (week, jaar, 10 jaar)

- tijdsperiode = in welke tijd speelt het verhaal zich af? (jaartal, historische figuren, gewoontes/kleding/eten/voorwerpen en omgeving)

Slide 4 - Tekstslide



Tijd
Chronologisch vs. niet-chronologisch.
  • Vooruitwijzing
  • Terugverwijzing vs. flashback 

Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 5 - Tekstslide

Tijd
  • Chronologische volgorde: een schrijver vertelt het verhaal in de volgorde waarin alles gebeurd is.

  • Tijdsprong: de schrijver slaat een stuk tijd over (de volgende dag, een paar uur later)

  • Flashback: een sprong terug in de tijd

Slide 6 - Tekstslide

Terugverwijzing

Een terugverwijzing in een boek wijst met een kort zinnetje terug naar iets wat in het verleden gebeurd is. Bijvoorbeeld:

'Hij dacht terug aan die ochtend waarin hij haar nog in zijn armen had gehouden.'


Een terugverwijzing is korter dan een flashback. Bij een flashback spring je voor een langere periode terug in de tijd.

Slide 7 - Tekstslide

Flashback

Slide 8 - Tekstslide



Tijdloos
Soms heeft een verhaal geen tijd.
Deze noemen we tijdloos.

Bijvoorbeeld:
  • Sprookjes
  • Fabels
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 9 - Tekstslide



Wie vertelt?
Schrijver vs. verteller

Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 10 - Tekstslide



Vertelinstanties
  1. Verteller = personage in ik-vorm --> ik-vertelperspectief
  2. Verteller = personage in hij/zij-vorm     --> personaal vertelperspectief
  3. Verteller = alwetend en geen personage --> auctoriaal vertelperspectief
 Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 11 - Tekstslide



Vertelinstanties
Een verteller kan onbetrouwbaar zijn.
Het is niet altijd objectief wat er verteld wordt.

Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 12 - Tekstslide



Motieven
Motieven = betekenisvolle herhalingen.
Twee soorten:
  1. Verhaalmotieven (gebeurtenissen, opvattingen, waarnemingen etc.)
  2. Leidmotief (bepaald woord / woordgroep)
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 13 - Tekstslide



Verhaallijnen
Verhaallijn = samenhangende reeks van gebeurtenissen.
Een verhaal kan meerdere verhaallijnen hebben!
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • Vragen?
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 14 - Tekstslide

Is een de schrijver/verteller hetzelfde als de ik-figuur?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Opdracht vertelperspectief

De zin: 'Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken', kom je tegen bij . . .
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
elk vertelperspectief

Slide 16 - Quizvraag

Als de verteller van het verhaal dementie heeft, kan er sprake zijn van:
A
wisselende perspectief
B
onbetrouwbaar perspectief

Slide 17 - Quizvraag

‘Ik werk in het natuurmuseum. Tijdelijk, om werkervaring op te doen. Je kunt niet gewoon thuis blijven zitten. Ik heb tientallen keren gesolliciteerd. Maar ik ben buitenlander en politiek vluchteling.’

Uit: een onbekende trekvogel, Kader Abdolah
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 18 - Quizvraag

‘Eerst was er de tuin, in de tuin de vijver, en daarna weer een gazon. Daarachter een hoge heg, donkergroen. Hij wist wat er na de heg kwam: een wild terrein waar ze huizen gingen bouwen. Een stuk van dat terrein kon hij zien, en de houtzagerij aan het eind ervan. En hij kon lezen, Leverkaats Fijnhoutzagerij.’

Uit: Hoela, Cees Nooteboom

A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 19 - Quizvraag

‘Ze nam een slokje van de wijn, drukte haar sigaret uit en zag een gefragmenteerd beeld van zichzelf tussen de flessen voor de spiegel achter de bar. Weer de blik van die man. Hij had opmerkelijk heldere ogen, die bijna licht leken uit te stralen. Verdomd, het was net of hij haar zat te fixeren. Joost had niets in de gaten en tapte op z'n eigen, half nonchalante manier drie biertjes voor de Amstel-jongens.’ Uit: de invaller, Rene Appel

A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetende verteller

Slide 20 - Quizvraag

Afsluiting
Huiswerk
havo: Maak van Blok 5, Fictie opdr. 3 & 4.
vwo: Maak van Blok 5, Fictie opdr. 3, 4 & 5.

Slide 21 - Tekstslide