Hulples 5.1 en 5.2

5.1: Leenheren en Leenmannen
Paragraaf 5.1                                   Paragraaf 5.2

Leenheren en leenmannen       Europa wordt christelijk
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

5.1: Leenheren en Leenmannen
Paragraaf 5.1                                   Paragraaf 5.2

Leenheren en leenmannen       Europa wordt christelijk

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen? 
1. Herhalen van paragrafen 5.1 en 5.2

2. Tips bij het maken van bronvragen

3. Bronvragen 5.1 en 5.2 maken

4. Kahoot over alle begrippen van 5.1 en 5.2 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.1

- Na de ineenstorting van het West-Romeinse Rijk ontstond het Frankische Rijk. 

- Dit rijk was gebaseerd op het leenstelsel / feodale stelsel.

- De koning was leenheer en verdeelde zijn gebied onder leenmannen. 


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.1


- Die leenmannen (hoge edelen) konden allerlei namen hebben. Bijvoorbeeld: graven, hertogen, baronnen.

- Als de leenmannen hun leen als eigendom gingen zien, ontstonden er problemen.

- De macht van de koning was zwak, hij was namelijk afhankelijk van de trouw van zijn leen leenmannen. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.1


- Karel de Grote was uniek: hij was een van de weinige succesvolle vorsten in deze tijd. 


- Karel liet zich door paus Leo ||| zelfs tot keizer kronen. 


- Karel veroverde veel nieuwe gebieden en deed er alles aan om zijn rijk bestuurbaar te houden. Niemand kon hem evenaren. 

Slide 6 - Tekstslide

West-Romeinse Rijk

Slide 7 - Tekstslide

Frankische Rijk

Slide 8 - Tekstslide

Tips bij het maken van bronvragen

Schriftelijke bronnen:

- Lees de gehele bron.
- Kijk goed naar de maker en het jaartal . 
- Ga helemaal uit van de bron, niet van alle andere dingen die je al weet. 

Slide 9 - Tekstslide

Tips bij het maken van bronvragen

Afbeeldingen:

- Kijk behalve naar wat opvalt, ook goed naar de details.
- Kijk goed naar de maker en het jaartal. 
- Is het een realistisch beeld? Of bijvoorbeeld veel te overdreven en dus niet realistisch?

Slide 10 - Tekstslide

Ga naar bladzijde 127 in je werkboek.
Vraag 2A

Gebruik afbeelding 3. Beschrijf hoe de paus en andere bisschoppen eruitzagen in 800 in Rome. 
Afbeelding 3
De paus kroont Karel tot keizer (schilderij uit de 15e eeuw). 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 2B

Einhard was adviseur van Karel. Stel, je onderzoekt de vraag: Wat gebeurde er bij de kroning van Karel? 
Is bron 1 dan bruikbaar? Leg je antwoord uit. 
Bron 1

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 2C.
Hoe betrouwbaar is bron 1 volgens jou bij dezelfde onderzoeksvraag? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Open vraag

Vraag 2D.
Hoe betrouwbaar is afbeelding 3 volgens jou bij dezelfde onderzoeksvraag? Leg je antwoord uit.

Slide 14 - Open vraag

Ga naar bladzijde 129 in je werkboek.
Vraag 7B

Gebruik bron 3. Trek een conclusie over afbeelding 9 en de maker ervan.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Bladzijde 129
Vraag 8A.

Over welk recht gaat de bron?

Slide 18 - Tekstslide

Bladzijde 129
Vraag 8B. 

Over welke plicht gaat de bron?

Slide 19 - Tekstslide

Bedenk waarom Lodewijk deze wet vaststelde. Waarom deed hij dat?

Slide 20 - Open vraag

Ga naar bladzijde 130 in je werkboek.
Vraag 10.

Gebruik bron 5. 
Juist of onjuist?
Omcirkel steeds het goede woord.

Slide 21 - Tekstslide

Waarom Karel oorlog voerde en gebieden veroverde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Waarom Lodewijk oorlog voerde en gebieden veroverde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Waarom Lodewijk vroom (godsdienstig) was.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Waarom vazallen trouw waren aan Lodewijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Waarom vazallen zich gingen gedragen als zelfstandige heersers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Herhaling paragraaf 5.2


- In de tijd van monniken en ridders wordt langzaam heel Europa christelijk gemaakt.

- Belangrijk hierbij zijn de missionarissen (geestelijken met een missie), zoals Willibrord en Bonifatius. 

- Ondanks dat Europa christelijk werd, bleven Germaanse tradities bestaan. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.2


- De Christenen noemden mensen met het verkeerde geloof 'Heidenen'. 

- De missionarissen probeerden de vorsten te bekeren, dan zou de rest van het volk volgen. 

- Om Christen te worden, moest je worden gedoopt. 

Slide 29 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.2


Geestelijken in de samenleving:

1. De paus
2. De aartsbisschoppen
3. De bisschoppen
4. De pastoors  

Slide 30 - Tekstslide

Herhaling paragraaf 5.2


Geestelijken die afgescheiden van de samenleving leefden:


1. Monniken (mannen)
2. Nonnen (vrouwen)


Een leven van alleen bidden, werken en teksten overschrijven. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Ga naar bladzijde 132 in je werkboek.
Vraag 5A. Gebruik de tekst 'christelijk Europa'' en bron 6.

Noem telkens een land waar mensen christen werden.
1. Voor 325
                     2. Tussen 325 en 900
                      3. Tussen 900 en 1100
                        4. Tussen 1100 en 1300
Bron 6

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 7A. Gebruik bron 7.
Over welke taakverdeling gaat deze brief?

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide

Bladzijde 133
Vraag 7B. Gebruik bronnen 8 en 9.

Met welke twee veranderingen in Europa hebben de bronnen te maken?

Slide 36 - Tekstslide

Bladzijde 133
Vraag 9A. Gebruik bronnen 6 en 10.

In welke eeuwen werd Oost-Europa christelijk?

Slide 37 - Tekstslide

Leg uit hoe het verschil in soort christendom en schrift in Midden- en Oost-Europa is ontstaan.

Slide 38 - Open vraag

Slide 39 - Tekstslide

Bladzijde 134
Vraag 13A. Gebruik bron 11.

Is de volgende uitspraak juist? Leg je antwoord uit.

Uitspraak: Onze zeven dagnamen zijn een voorbeeld van de Germaans-Christelijke cultuurvernemenging.

Slide 40 - Tekstslide

Kahoot over alle begrippen van 5.1 en 5.2!


Slide 41 - Tekstslide