Verben d/t

Der Plan heute
1. Classroom => leerstof voor de toets
2. korte herhaling en uitleg over werkwoorden
3. werken aan werkpad in klik
4. slim stampen van de woorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Der Plan heute
1. Classroom => leerstof voor de toets
2. korte herhaling en uitleg over werkwoorden
3. werken aan werkpad in klik
4. slim stampen van de woorden

Slide 1 - Tekstslide

Vervoeging werkwoorden
Was weißt du noch? 
Je hebt al eerder wat regels geleerd om  ww te kunnen vervoegen. Deze regels hebben de namen: feesttenten en friettenten regels. Je gaat op de volgende dia's de vragen beantwoorden om deze stof nog eens te herhalen. 

Slide 2 - Tekstslide

Vervoeging werkwoorden
Was weißt du noch? 
De feesttenten regel
gebruik je om de persoonsvormen van de meeste regelmatige werkwoorden te maken.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je deze regel?
(fri)e t t en t en   regel
Bij werkwoorden met stam op een -s klank (s, z, ß)
  geen extra s maar  alleen t
bv.
du heißt / du reist / du liest / du sitzt /

Slide 4 - Tekstslide

Sleep de onderstaande zinen naar het juiste plaatje, dus wanneer pas je welke regel toe?  
Stam op x
Stam op p 
Stam op z
Stam op f
Stam op ß
Stam op s
Stam op m

Slide 5 - Sleepvraag

(tanzen) Du...... mit meiner Freundin.
A
tanze
B
tanzst
C
tanst
D
tanzt

Slide 6 - Quizvraag

(machen) ich ...... meine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 7 - Quizvraag

(reisen) Wohin ...... du in den Ferien?
A
reise
B
reist
C
reisen

Slide 8 - Quizvraag

(lesen) Wir ...... ein schönes Buch.
A
lese
B
lest
C
lesen
D
liest

Slide 9 - Quizvraag

(trainieren) Ihr ..... jeden Tag.
A
trainiere
B
trainierst
C
trainiert
D
trainieren

Slide 10 - Quizvraag

(kochen) Er ...... eine Suppe.
A
koche
B
kochst
C
kocht
D
koche

Slide 11 - Quizvraag

(heißen) Wie ..... du denn?
A
heiße
B
heißt
C
heißst
D
heisst

Slide 12 - Quizvraag

(finden) Wie .......... du die Musik?
A
findt
B
findst
C
finde
D
findest

Slide 13 - Quizvraag

(arbeiten) Meine Mutter ............... im Rathaus.
A
arbeit
B
arbeite
C
arbeitet
D
arbeitt

Slide 14 - Quizvraag

Werkwoorden vervoegen
met stam op d  /  t
Je hebt de laatste 2 vragen  goed beantwoord? .... mijn complimenten! :O)
Er bestaat namelijk nog een regel om ww te vervoegen.  
Dit gaat om ww met stam op een d/t 

Schrijf de uitleg (witte dia's), die na deze dia volgen, in je schrift!

Slide 15 - Tekstslide

Stam op d/t (of m/n)
schrijf op!
Eindigt een stam op d of t, dan pas je altijd de feesteten eten regel toe.

HOE GAAT DAT?




Slide 16 - Tekstslide

Stam op d/t (of m/n)
Schreib das auf!
Eindigt een stam op d of t, dan beginnen alle uitgangen met een e. Dit betekent dat er een extra e tussen de stam en de uitgang komt bij
du
er/sie/es/man     en bij
ihr

Slide 17 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es/man stam + et
wir stam + en (hele ww)
ihr stam + et
sie/Sie stam + en (hele ww)
Waarom nu feesteten eten? Als je alle uitgangen achter elkaar plakt en je zet er F voor staat er: feesteten eten!

Slide 18 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
Vervoeg maar eens het ww: reden.
reden = praten 
Schreibe auf:
ich rede
du rede
er, sie ,es, man rede
wir rede
ihr rede
sie / Sie reden

Slide 19 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
Vervoeg maar eens het ww: reden.
reden = praten 
Schreibe auf:
ich rede
du redest
er, sie ,es, man redet
wir reden
ihr redet
sie / Sie reden

Slide 20 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
Antwoord
stam = red
ich rede
du redest
er/sie/es/man redet
wir reden
ihr redet
sie/Sie reden
Had je het goed? 

Slide 21 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
Vervoeg nu ook maar eens het ww: arbeiten

Slide 22 - Tekstslide

De vervoeging
(feesteten eten)
Kontrolliere deine Antwort
stam = arbeit-
ich arbeite
du arbeitest
er/sie/es/man arbeitet
wir arbeiten
ihr arbeitet
sie/Sie arbeiten
Had je het goed?  

Slide 23 - Tekstslide

De vervoeging
(f e est et en et en)
Regel feesttenten eten:
Bij d en t - was iets meee:
Bij werkwoorden met stam op d/t
zet je bij
du
er,sie,es
ihr
een extra e achter de stam

Slide 24 - Tekstslide

Ik weet hoe ik de persoonsvormen van de regelmatige werkwoorden maak.

Slide 25 - Poll

Aufgaben in klik

Slide 26 - Tekstslide