20230118 VEZO322AK niveau 3 leerjaar 1 Tekstdoel en tekstsoort + Feiten, meningen en argumenten

Nederlands
VEZO322AK
Woensdag 18 januari 2023
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEZO322AK
Woensdag 18 januari 2023

Slide 1 - Tekstslide

Planning VEZO322AK
  1. 21-12-2022: Woordenschat en schooltaalwoorden
  2. 11-01-2023: Onderwerp en hoofdgedachte + Indeling van een tekst
  3. 18-01-2023: Tekstdoel en tekstsoort + Feiten, meningen en argumenten
  4. 25-01-2023: Signalen en verbanden + Beeldspraak
  5. 09-02-2023: Samenvatten
  6. 16-02-2023: oefenen voor de toets
  7. 23-02-2023: TOETS SCHRIJVEN 

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik: les 11-01

Slide 3 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte

Slide 4 - Tekstslide

Theorie tekstgeraamte en 
onderwerp

De ‘buitenkant’ van een tekst noemen we het tekstgeraamte. Het is verstandig om een tekst niet meteen te gaan lezen, maar eerst het tekstgeraamte goed te bekijken. Dit vertelt je al heel veel over het onderwerp en je kunt een beetje voorspellen waar de tekst over gaat, waardoor het lezen makkelijker zal gaan. Je gebruikt dit dus bij oriënterend lezen.


Slide 5 - Tekstslide

Theorie tekstgeraamte en 
onderwerp
Waaruit bestaat het tekstgeraamte?
- titel
- tussenkopjes
- afbeeldingen
- tabel en/of grafiek
- bron
- inleiding
- laatste alinea


Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp teksten & 
Oriënterend lezen
Onderwerp teksten: Het onderwerp is waar de tekst over gaat (zo kort mogelijk, in één of enkele woorden). Als je het onderwerp weet, kun je bepalen of de tekst voor jou interessant genoeg is om te gaan lezen. In het examen of bij een leestoets zijn er altijd wel een paar vragen die over het onderwerp gaan. Hoe kun je het onderwerp bepalen?  Gebruik de strategie oriënterend lezen.

Oriënterend lezen: Je wil snel bepalen of een tekst bruikbaar of interessant is voor jou of je wil het onderwerp bepalen. Je leest de tekst ‘scannend’ en kijkt naar het tekstgeraamte. Je leest de titel, de inleiding, de tussenkopjes, de laatste alinea en de bron. Verder kijk je naar afbeeldingen, tabellen en grafieken en naar de schrijver. Let ook op woorden die vaak terugkomen.




Slide 7 - Tekstslide

x

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Theorie hoofdgedachte: In het examen wordt ook vaak gevraagd naar de hoofdgedachte. De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst of het fragment over gaat. Het geeft iets meer informatie dan alleen het onderwerp. Om de hoofdgedachte te bepalen gebruik je de strategie intensief lezen en luisteren.

Intensief lezen en luisteren: Je wil echt begrijpen wat er in de tekst staat of wat er verteld wordt. Lees de tekst helemaal of bekijk het fragment helemaal. Bedenk wat verschillende alinea’s of stukjes met elkaar te maken hebben en zoek verbanden.
Gebruik intensief lezen om de hoofdgedachte te bepalen van een tekst.
Gebruik intensief luisteren om het onderwerp en de hoofdgedachte van een fragment te bepalen.

Hoe kun je de hoofdgedachte opschrijven? Bepaal eerst het onderwerp. Beschrijf daarna in één zin waar de tekst of het fragment over gaat en gebruik het onderwerp in deze zin. Vaak geeft de hoofdgedachte meer informatie over het onderwerp en soms wordt deze letterlijk genoemd in de inleiding of het slot.



Slide 9 - Tekstslide

Indeling van een tekst

Slide 10 - Tekstslide

Titel en indeling
Een tekst of verhaal heeft meestal een vaste opbouw en bestaat uit drie delen:

- De inleiding
- De kern
- Het slot

Boven de tekst of bij een video staat een titel. De titel bovenaan een tekst is meestal groter en dikker gedrukt. Daardoor valt de titel meteen op. De titel geeft aan waar de tekst of de video over zal gaan, maar trekt ook de aandacht van de lezer of de kijker.

Slide 11 - Tekstslide

Inleiding
Introductie
Lead

Aandacht trekken – interessante feiten benoemen, De aanleiding benoemen, Een verwachting scheppen, Aandacht trekken - vragen stellen.

Slide 12 - Tekstslide

Kern
Deelonderwerpen
Hoofdzaken en bijzaken
Tussenkopjes

Slide 13 - Tekstslide

Slot
In het slot rond je de tekst af. Daarom wordt er meestal geen nieuwe informatie gegeven. In het slot vind je vaak de hoofdgedachte terug in de vorm van een samenvatting of een conclusie van de tekst of video.

Slide 14 - Tekstslide

18-01: Lesdoelen



  • MOTILE: 2F:
    Tekstdoel en tekstsoort
    Feiten, meningen en argumenten

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 16 - Tekstslide

Tekstdoelen

1. Informeren: feiten op een rij zetten. Gebeurtenissen benoemen. Voorbeeld: nieuwsberichten en schoolboeken.
2. Mening geven: de schrijver deelt zijn mening, zonder de lezer te overtuigen. Nadruk op mening. Voorbeeld: ingezonden brief of artikel opiniepagina.
3. Overtuigen: de schrijver heeft tot doel de lezer te overtuigen. Nadruk op overtuigen. Voorbeeld: Betoog of een klachtenbrief
4. Activeren/overhalen: de schrijver wil de lezer overtuigen en aanzetten tot actie. Voorbeeld: Reclames of politieke pamfletten.
5. Amuseren: tekst om de lezer te vermaken. Voorbeeld: Columns of stripverhalen.
6. Gevoelens uitdrukken/oproepen: de schrijver drukt eigen emotie uit of wil emotie oproepen bij lezer. Voorbeeld: gedichten of songteksten.
7. Instrueren: de schrijver wil de lezer een instructie meegeven. Voorbeelden: recepten of gebruiksaanwijzingen.

Slide 17 - Tekstslide

Leesstrategieën 
1. Oriënterend lezen
2. Intensief lezen en luisteren
3. Zoekend / gericht lezen en luisteren
4. Globaal lezen en luisteren
5. Studerend lezen
6. Kritisch lezen en luisteren
7. Ontspannend lezen en luisteren

Slide 18 - Tekstslide

Zelfwerktijd



  • MOTILE: Tekstdoel en tekstsoort

Studiemeter > Mbo-webshop > licenties starten > Motile > studieplan > jouw klas > Tekstdoel en tekstsoort

timer
30:00

Slide 19 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 20 - Tekstslide

Feit
- Een feit is iets wat waar of niet waar is. Je kunt niet van mening verschillen over een feit, want het is voor iedereen hetzelfde.
- Een feit is altijd controleerbaar en bewijsbaar; je kunt dus op zoek gaan naar de bron.

Een feit kun je herkennen aan:
- Het benoemen van een onderzoeksrapport
- Het aanhalen van een autoriteit (RIVM, Rijksoverheid)
- Een uitspraak van een expert / deskundige op dat gebied (let erop dat dit ook een mening kan zijn)


Slide 21 - Tekstslide

Mening / standpunt
- Geeft aan wat iemand ergens persoonlijk van vindt. Iemand anders kan hier heel anders over denken.
- Een mening staat niet vast, dus je kunt van mening veranderen.
- Voor je mening kun je een reden geven: “waarom vind je iets…”. Dit heet een argument.

Een mening kun je herkennen aan:
ik vind… volgens mij… voor mij is dit… ik zie… ik geloof… ik denk… ik ben in de overtuiging dat…

Slide 22 - Tekstslide

Argument
- Een argument is een reden, uitleg of verdediging bij jouw mening of standpunt.
- Meerdere argumenten bij elkaar noem je een argumentatie of onderbouwing.
- Zonder argument is je mening of standpunt minder overtuigend, omdat je niet uitlegt waarom je iets vindt. Hoe meer argumenten, hoe overtuigender je overkomt.

Een argument kun je meestal herkennen aan de volgende woorden:
want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden staan vaak de argumenten die de mening onderbouwen.


Slide 23 - Tekstslide

Zelfwerktijd



  • MOTILE: Feiten, meningen en argumenten

Studiemeter > Mbo-webshop > licenties starten > Motile > studieplan > jouw klas > Feiten, meningen en argumenten

timer
30:00

Slide 24 - Tekstslide

18-01: Terugblik



  • MOTILE: 2F:
    Tekstdoel en tekstsoort
    Feiten, meningen en argumenten

Slide 25 - Tekstslide