Werkwoordspelling oefeningen

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Spelling en vocabulaire spel

Van Dale woordenboekspel (rode kaartenbakje)

Kant A - groen (niveau 1)  of rood (niveau 2)

Kies de goede betekenis (3 keuzes)

Kant B

Definitie - zeg het goede woord

Vocabulaire oefenen

NT2 werkwoordenspel 

Subject: ik -jij -hij/zij/het -u -wij/jullie/zij -joker 

zijn - hebben - spelen

Tijden: 

Presens -  ik werk 

Imperfectum - ik werkte

Perfectum - ik heb gewerkt

Tijden: 

Presens -  ik werk 

Imperfectum - 

ik werkte - wij werkten

ik stuurde - wij stuurden

Zinsoorten: 

H = mededelende zin 

Ik loop

HI = hoofdzin met inversie

Morgen loop ik. 

V = vraagzin

Loop ik morgen?

IV = informatie vraagzin

Wanneer loop ik?

Joker = kies zelf een zinsoort

Conjuncties 1 - nevenschikking: 

maar

want 

dus

en

of

joker 

Het regent en het waait.

Conjuncties  2 - onderschikking: 

omdat 

hoewel

als

sinds

toen

joker

Sinds ik in Nederland woon, ben ik heel blij. Ik ben heel blij sinds ik in Nederland woon. 

Conjuncties  2 - onderschikking: 

omdat 

hoewel

als

sinds

toen

joker

Omdat hij naar Nederland was gevlucht, had hij belangstelling voor de Nederlandse taal

 imperfectum - ovt

werkwoorden met vast voorzetsel

afhankelijk zijn van - bekend zijn met - bevreesd zijn voor - commentaar geven op - dol zijn op  - gebrek hebben aan - gewend zijn aan - kritiek hebben op - 

zich ontfermen over

Werkwoordvorm:

schoonmaken

PV = persoonsvorm

Ik maak mijn huis schoon. 

INF = infinitief

Wij willen ons huis schoonmaken.

PAR = participium

lk heb mijn huis schoongemaakt.