bk NN cursus 5 grammatica woordsoorten herkennen

DOEL

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen:

- zelfstandige naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels
- voegwoorden



1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

DOEL

Je kunt de volgende woordsoorten herkennen:

- zelfstandige naamwoorden
- lidwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijke naamwoorden
- voorzetsels
- voegwoorden



Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

zelfstandig naamwoord: zn

Slide 3 - Tekstslide

Waar staat GEEN zelfstandig naamwoord?
A
bloemen
B
hapjes
C
regenen
D
paard

Slide 4 - Quizvraag

Waar staat WEL een zelfstandig naamwoord?
A
mooi
B
loop
C
kapot
D
huis

Slide 5 - Quizvraag

lidwoord
  • Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord

  • Let op: soms hoort het bij een werkwoord en is het een onderwerp: het sneeuwt, het regent.

Schrijf: lw

Slide 6 - Tekstslide

Het waait.

Het =
A
Een lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 7 - Quizvraag

Waar staat geen lidwoord?

A
Het meisje
B
De huizen
C
Het regent
D
Een automonteur

Slide 8 - Quizvraag

Waar staat WEL een lidwoord?
A
Het sneeuwt
B
Het is donker
C
Het hagelde gister
D
Het jongetje

Slide 9 - Quizvraag

Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan: 
   Ik loop naar school, ik liep naar school

Schrijf: ww

Slide 10 - Tekstslide

Wat is GEEN werkwoord?
A
lopen
B
huil
C
danste
D
de fiets

Slide 11 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord
Staat voor of achter een zelfstandig naamwoord:  
  • Dat was een leuke vakantie. 
  • De vakantie was leuk.

Schrijf: bn

Slide 12 - Tekstslide

Welke zin heeft een bijvoeglijk naamwoord?
A
Hij kijkt naar het bord.
B
Hij kijkt naar het bord en lacht.
C
Hij kijkt naar het bord met de lange woorden.
D
Hij kijkt naar het bord en vergeet te schrijven.

Slide 13 - Quizvraag

voorzetsels
Vertellen iets over de plaats.

Schrijf: vz

Slide 14 - Tekstslide

Welke woordsoort:?
man = ?

Slide 15 - Open vraag

Welke woordsoort:?
aardig = ?

Slide 16 - Open vraag

Welke woordsoort:?
Het regent. Regent = ?

Slide 17 - Open vraag

Welke woordsoort:?
over= ?

Slide 18 - Open vraag

Welke woordsoort:?
de regen. Regen = ?

Slide 19 - Open vraag

Voegwoorden
Deze maken van twee zinnen 1 zin.  
  • Het was een leuke vakantie want mijn vriendin was bij mij. 
  • Ik doe mijn regenjas aan, zodat ik niet nat word. 
  • Hij luistert naar muziek, terwijl hij zijn huiswerk maakt. 

Voegwoord: want, zodat, terwijl 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is geen voegwoord?
A
daarom
B
want
C
omdat
D
zodat

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen voegwoord?
A
als
B
ook
C
omdat
D
nu

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen voegwoord?
A
doordat
B
opdat
C
voordat
D
daarvoor

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het voegwoord:
Nu hij thuis is, kijkt hij tv?
A
als
B
ook
C
omdat
D
nu

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Hij eet, terwijl hij luistert.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het voegwoord?
Hij heeft geen tijd, aangezien hij naar huis moet.

Slide 26 - Open vraag

Wat is het voegwoord?
Hij heeft geen tijd, dus hij komt niet.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het voegwoord?
Omdat hij mij helpt, kan ik een goed cijfer halen.

Slide 28 - Open vraag

Ik kan alle woordsoorten goed aanwijzen in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll