H4: Grammatica herhaling woordsoorten

Vandaag
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Lidwoorden: Bepaald lidwoord: de, het
                           onbepaald lidwoord: een

Zelfstandig naamwoord: - Woorden waar je een lidwoord voor                                                              kan zetten. 
                                                     - Namen

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Bijvoeglijk naamwoord: - Zegt iets over een zelfstandig                                                                         naamwoord.
                                                   - Kan voor of achter een zn staan. 
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: - Zegt waarvan een                                                                                                 zelfstandig naamwoord 
                                                                         gemaakt is.
                                                                       - Kan alleen voor een zn staan.

Slide 3 - Tekstslide

Welk(e) woord(en) is/zijn een zn?
Wie komt de kapotte riolering volgende week repareren?
A
wie, riolering, volgende
B
komt, kapotte, repareren
C
riolering, week
D
volgende, riolering, week

Slide 4 - Quizvraag

Welk(e) woord(en) is/zijn bn?
Wie komt de kapotte riolering volgende week repareren?
A
wie, kapotte, week
B
riolering, week, repareren
C
riolering, week
D
kapotte, volgende

Slide 5 - Quizvraag

Grammatica woordsoorten
hww, zww en kww: zelfde als bij zinsdelen. 

aanwijzend voornaamwoord: - Woorden die iets aanwijzen: dit, dat, zulke, zo'n, dergelijke, deze, die, etc.

vragend voornaamwoord: - Zijn er vier van: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 6 - Tekstslide

Neem de woorden over en benoem ze:
De weerkundigen verwachten deze winter grote hoeveelheden sneeuw

Slide 7 - Open vraag

Neem de woorden over en benoem ze: Welke stripverhalen zou Ilse lezen?

Slide 8 - Open vraag

Grammatica woordsoorten
Voorzetsels: Voorzetsels zijn de 'kast' en 'feest woorden: onder, boven, met, naast, tijdens, voor, over, in, uit, etc.

bijwoord:  Een bijwoordelijke bepaling (gram. zinsdelen) dat uit één woord bestaat is als woordsoort een bijwoord.
- Een bijwoord kan van alles aangeven: tijd, plaats, reden/oorzaak, tegenstelling, zekerheid, onzekereheid, ontkenning, etc.

Slide 9 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
 - Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord:
  • een bijwoord kan iets zeggen over een werkwoord (ik fiets hard.)
  • een bijwoord kan iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord (de hele mooie tafel)
  • Een bijwoord kan iets zeggen over een ander bijwoord (ik fiets heel hard.)      


Slide 10 - Tekstslide

Sleep de woorden van de onderstaande zin naar de goede woordsoort:
Waar heb ik dergelijke saaie verhalen eerder gehoord? 

olw
blw
zn
bn/sbn
hww
zww
kww
vr.vnw
aanw.vnw
vz
bw
Waar
heb
dergelijke
verhalen
eerder
gehoord

Slide 11 - Sleepvraag

Oefenen 7 min.
Ga naar Forms en maak de opdrachten.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon dier of ding aan.
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is en staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden
Persoonlijk voornaamwoord:
Zij verloren de wedstrijd.
De hond is niet zo lief. Hij bijt soms. 

Bezittelijk voornaamwoord:
Dit is zijn auto. 
Dat is jullie verrekijker. 

Slide 14 - Tekstslide

Let op: 
Iets is pas een bezittelijk voornaamwoord als het voor het zelfstandig naamwoord staat. Dus:
Bezittelijk: Dit is mijn verrekijker.
Persoonlijk: Die verrekijker is van mij.

Slide 15 - Tekstslide

Maken/huiswerk

Slide 16 - Tekstslide

Vandaag
- Herhalen bijstelling en bijvoeglijke bepaling;
- Herhalen grammatica woordsoorten:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz en bw.
- Je weet wat een persoonlijk voornaamwoord is en wat een bezittelijk voornaamwoord is.
- Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord herkennen in een zin. 

Slide 17 - Tekstslide