Extra: Prepositions of time (voorzetsels van tijd)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 4

WELCOME 

4 Mavo

This week's goals:

- I understand grammar 1: prepositions (of time & place)

- I can use them correctly in an English sentence. 

Voorzetsels

- voorzetsels van tijd

- voorzetsels van plaats

in

Bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.

Handball practice starts in October.
They won an award in 1999.
The sun shines in summer.

Kim eats cornflakes in the morning.

in - LET OP!

Het voorzetsel 'in' gebruik je bij dagdelen, maar niet bij het dagdeel 'nacht'.

in the morning

in the afternoon

in the evening

** at night **

on

Gebruik je bij dagen en data.

They got married on September 2nd.

Karen plays football on Wednesdays.

at

Gebruik je bij tijdsaanduidingen (tijdstippen).

The concert starts at 9 o'clock.

At

Bij deze uitdrukkingen gebruik je altijd 'at'.

I have hockey practice at the weekend.

We always eat turkey at Christmas.

They finished the test at the same time.

The cat usually sleeps ___ night.

My birthday is ____ May.

Steven always plays football ___ the afternoon.

We have a big test ____ Friday.

at

in

on

I go to Maastricht ____ October

We always spend our holidays ___ my grandparents'  house

My sister loves to eat icecream _____ the summer

Harry Styles will pick me up for a date ____ 5 o'clock

My mother swims _________ Sundays

Do you like to eat cake ________ your birthday?

Prepositions of place

On > Voor openbaar vervoer en als je zegt dat je iets ergens bovenop zet, of ergens op staat.  

In > Voor plekken in de natuur, landen en als je ergens ‘binnen’ bent. 

At > Voor specifieke locaties, huisnummers and (namen van) gebouwen.  

Examples

I like to read on the bus.

He lives in the mountains.

I am at school.

Choose the correct preposition:
He was born ____ 2007.

1. in
2. on
3. at

Choose the correct preposition:
Dad is going to pick us up ____ the bus stop.

1. in
2. on
3. at

Tips

1 Bekijk of de Engelse zin over een tijd of plaats gaat?
2 Loop de opties in/at/on na. Welke optie past in de zin?

* Je kunt de zin vertalen naar het Nederlands, maar dit kan ook tot een onjuist voorzetsel leiden.*

Preposition of time or place?
We visit my grandparents on 1 January.

1. time
2. place

Preposition of time or place?
He took photos in the cathedral.

1. time
2. place

Preposition of time or place?
I am at the station.

1. time
2. place