Cursus 3 Fictie §1 Setting en sfeer, havo 2

Open je boek alvast op blz. 64-65
Pak je leesboek erbij en zit klaar 
om te starten met lezen

§1 Setting en sfeer
Voordat we beginnen:
WELKOM H2
timer
15:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek alvast op blz. 64-65
Pak je leesboek erbij en zit klaar 
om te starten met lezen

§1 Setting en sfeer
Voordat we beginnen:
WELKOM H2
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

1. Starten met Cursus 3: Fictie.
2. Klassikaal door paragraaf 1 heen.
3. Oefenvragen in LessonUp.
4. Terugblikken en opdrachten maken.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Tekstslide

  • Je weet wat de begrippen 'setting' en 'sfeer' betekenen.
  • Je kunt de setting en sfeer van een verhaal (jouw boek) beschrijven.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Het onderdeel 'fictie'
Bij fictie krijg je steeds een stukje verhaal te lezen uit bestaande boeken. Daarover gaan we praten en vragen beantwoorden.

Maar eerst de theorie...

Slide 4 - Tekstslide

Setting en sfeer
Verhalen spelen zich af in een bepaalde setting. De setting bestaat uit de plaats, tijd en omstandigheden die de achtergrond vormen waartegen het verhaal zich afspeelt. 

  • Plaats, bijvoorbeeld in een bepaald land, in een stad of in een dorp, in een restaurant, op school.
  • Tijd, bijvoorbeeld heden (tegenwoordig), verleden, toekomst, een bepaald jaar of seizoen.
  • Omstandigheden: bijvoorbeeld oorlog, zombie-uitbraak, sneeuwstorm, vakantie.

Slide 5 - Tekstslide

Setting en sfeer
De plaats, tijd en omstandigheden zijn bepalend voor de sfeer. Voorbeelden van sfeer zijn: 
  • griezelig
  • dreigend
  • benauwend
  • kil
  • geheimzinnig
  • ontspannen
  • verveeld
  • romantisch
  • onbezorgd

Slide 6 - Tekstslide

Bekijk de volgende video
(=de trailer van de film 'Hotel de grote L')

Let daarbij op:
 
  • plaats
  • tijd
  • omstandigheden

Daarna krijg je aantal vragen hierover.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat kun je zeggen over de plaats
van het verhaal? Gebruik steekwoorden.

Slide 9 - Woordweb

Noteer in steekwoorden in welke tijd dit verhaal zich afspeelt. Noem voorbeelden.

Slide 10 - Open vraag

Wat kun je zeggen over de omstandigheden
van het verhaal? Gebruik steekwoorden.

Slide 11 - Woordweb

Dus... Welke drie zaken bepalen de setting en sfeer in een verhaal?

Slide 12 - Open vraag

Aan de slag met je weektaak
Maak opdracht 1, 2 en 3 (lesboek, blz. 64-67)

Slide 13 - Tekstslide

§1 Setting en sfeer
Voordat we beginnen...

ga je eerst tien minuten lezen uit
je eigen leesboek.
WELKOM H2
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?

Een toneelstuk.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?

Een kort verhaal.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 16 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?

Een recensie van een roman.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 17 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?

Een gedicht.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 18 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?

Een verslag van een voetbalwedstrijd in een krant.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 19 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?

Een sinterklaaslied.
A
fictie
B
non-fictie

Slide 20 - Quizvraag

Welke drie zaken bepalen de setting en sfeer in een verhaal?

Slide 21 - Open vraag

In het boek 'Oorlogswinter' raakt de hoofdpersoon, de 15-jarige Michiel, betrokken bij het verzet in zijn dorp De Vlank.

Wat kun je zeggen over de setting van het verhaal?

Slide 22 - Open vraag

Michiel moet een gewonde Britse soldaat verzorgen, die verstopt zit in een schuilplaats middenin het bos.

Wat kun je dan zeggen over de sfeer in het verhaal?

Slide 23 - Open vraag

Kijk nu de antwoorden van je weektaak na.
Klaar? Besteed de rest van de tijd aan je PO magazine.

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden weektaak
Opdracht 1 (p.64)
1 New York, een appartement op de 19e verdieping.
2 Oktober 2012 (toen orkaan Sandy over New York raasde), in de namiddag.
3 Emilia is bang, want in tekst 1 staat:
- Ik voel een koud geprikkel in mijn nek.
- dat ik de luxaflex laat vallen en terugdeins.
- Mijn hart houdt er ook ongeveer mee op.
- kan ik opeens niet meer ademen.
- ik kan geen geluid maken.

Slide 25 - Tekstslide

4 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Dat weet je niet. Ze zitten wel veilig binnen, maar de orkaan heeft een geweldige kracht. Misschien is het gebouw daar niet tegen bestand.
5 Door de gebeurtenissen (de toespraak van de burgemeester, het water dat de kade bij het Vrijheidsbeeld overspoelt, de orkaan die steeds in kracht toeneemt, de dode die valt, het gebouw dat beweegt, de elektriciteit die uitvalt) merk je dat de situatie steeds ernstiger wordt en dat er gevaar dreigt.
6 beklemmend / dreigend / griezelig – Er dreigt gevaar door de orkaan en het licht valt uit.
7 Eigen antwoord.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 2 (p.66)
1 Kos geniet er van het wijde uitzicht en van de natuur in de vroege ochtend.
2 Daardoor is er een bepaalde verwachting en ook een bepaalde spanning, want misschien gaat er iets geweldigs gebeuren deze dag: Kos wordt met zijn team kampioen.
3 uitgelaten – Alles is mooi / fijn en misschien wordt Kos’ voetbalteam wel kampioen.



Opdracht 3 (p.67)
1/2 Eigen antwoord.
3 Eilanddagen – onbezorgd, vanwege de heldere kleuren en het ‘vakantie-achtige’ beeld
Elke dag broerdag – geheimzinnig, vanwege de donkere kleuren, silhouetten
Kansloos – dreigend / griezelig / kil, door de donkere achtergrond; door de belichting van onderen af zien de gezichten er eng uit. De tunnel – geheimzinnig / dreigend / benauwend, want de tunnel ziet er benauwd en donker uit. De tunnel – geheimzinnig / dreigend / benauwend, want de tunnel ziet er benauwd en donker uit.

Slide 27 - Tekstslide