H4: L'adjectif

Chapitre 1 (D) - L'adjectif
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 1 (D) - L'adjectif

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Link

Waar komt Aya vandaan?

Slide 4 - Open vraag

Wat is een banlieue?

Slide 5 - Open vraag

Waarom is Aya zo populair?

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent 'tu dead ça'?

Slide 7 - Open vraag

Programme
1. Les objectifs d'apprentissage
2. L'évaluation exercice 9+10
3. L'adjectif
4. Les exercices
5. Les devoirs

Slide 8 - Tekstslide

1. Les objectifs d'apprentissage
Après ce cours, tu es capable de:
1. Comprendre l'adjectif
2. Appliquer l'adjectif
3. Connaitre les exceptions

Slide 9 - Tekstslide

3. L'adjectif
Enkelvoud
Meervoud
Mannelijk
-
+s
Vrouwelijk
+e
+es

Slide 10 - Tekstslide

3. L'adjectif
Let op:
1. Vorm
2. Plek --> alles achter het zelfstandig voornaamwoord behalve:
bon, grand, petit, premier, dernier, joli, jeune, vieux, nouveau, mauvais, long, beau


Slide 11 - Tekstslide

3. L'adjectif
Uitzonderingen:

Mannelijk
Vrouwelijk
Voorbeeld
-ien
-ienne
italien, italienne
-eux
-euse
heureux, heureuse
-if
-ive
sportif,  sportive

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La fleur est vert.
B
La fleur est verte.

Slide 13 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est petit
B
La plage est petits
C
La plage est petite
D
La plage est petites

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Le grande lit
B
Le grand lit
C
Le lit grand
D
Le lit grande

Slide 15 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het woord:" adjectif " in het Nederlands?

A
Bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
pourquoi
D
rouge

Slide 18 - Quizvraag

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
manger
D
grand

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord ?
A
moyen
B
grand
C
porter
D
marron

Slide 20 - Quizvraag

3. L'adjectif
15A: onderstreep l'adjectif in de tekst
15C: zet de onderdelen in de tabel
15D: vertaal l'adjectif op de juiste manier
16D: zet l'adjectif op de juiste plaats

timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Les objectifs d'apprentissage
Après ce cours, tu es capable de:
1. Comprendre l'adjectif
2. Appliquer l'adjectif
3. Connaitre les exceptions

Slide 22 - Tekstslide

Imagine: tu es un influenceur célebre sur Instagram! Présente-toi et décris tes passetemps en au moins 30 mots pour ton compte. Utilise au moins six adjectifs.

Slide 23 - Open vraag