§3 - Verwijzen met deze, die, dit en dat

Stillezen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Stillezen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel

Na deze les kun je op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord (de kamer, de oorlog) of een het-woord (het verhaal, het paleis). 

De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
Het-woorden zijn onzijdig (o). 

Dat noem je het woordgeslacht.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek:
www.vandale.nl
 
zolder, de (m) = mannelijk
mening, de (v) = vrouwelijk
varken, het (o) = onzijdig

Tip: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig: het egeltje (o); het handje (o).

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Zo gebruik je de informatie over het woordgeslacht:

Bij 'de-woorden' (mannelijke en vrouwelijke woorden) gebruik je deze en die:
- de tulp: deze tulp (dichtbij), die tulp (ver weg)
- de muis: deze muis (dichtbij), die muis (ver weg)

Bij 'het-woorden' (onzijdig) gebruik je dit en dat:
- het opstel: dit opstel (dichtbij), dat opstel (ver weg)
- het ringetje: dit ringetje (dichtbij), dat ringetje (ver weg)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Aan de combinatie onbepaald lidwoord (een) – bijvoeglijk naamwoord – zelfstandig naamwoord kun je vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. Bij een de-woord komt er na een namelijk wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:

- de dure ring – een dure ring
- de lange film – een lange film
- het mooie schilderij – een mooi schilderij
- het spannende boek – een spannend boek


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.

 



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies: die, deze, dit of dat.
Stap 1: naar welk woord in de zin wil ik gaan verwijzen?
Stap 2: is dat woord een de of een het-woord?
Stap 3: de-woord = de/die                    het-woord = dit/dat                    verkleinwoord = dit/dat
Stap 4: schrijf het juiste verwijswoord op 

1. Het shirt ..... daar hangt, vind ik wel mooi.
2. Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, ..... hij op internet plaatste.
3. Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ...... nieuwe leen ik niet uit.
4. Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

Slide 9 - Tekstslide

1. die 
2. dat
3. dat
4. deze/die
5. deze/die 
Aan de slag

Formuleren §3: verwijzen met deze, die, dit en dat
Opdracht 1, 2 + 4 (blz. 234/235)

Klaar?
- Nakijken
- De Brug Meestromen formuleren §3

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies