2020_11_10 4.2 3h

Hoofdstuk 4.2 

Programma
Mobieltjes in de mobieltas
Huiswerk controle
Uitleg via Lessonup
Zelfstandig werken
Quiz
Afsluiting

Lesdoel: aan het einde van de les weet je wat balansmutaties zijn.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4.2 

Programma
Mobieltjes in de mobieltas
Huiswerk controle
Uitleg via Lessonup
Zelfstandig werken
Quiz
Afsluiting

Lesdoel: aan het einde van de les weet je wat balansmutaties zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk
Beste leerlingen, 
 
Maak opgave 10 t/m 13 van paragraaf 4.1 op pagina 100.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

11
Je hebt geen vast inkomen, de bank is er dus niet zeker van dat je de lening kunt terugbetalen.

Slide 4 - Tekstslide

12
Hoe hoger het aandeel eigen vermogen, hoe lager het aandeel leningen. Mocht een bedrijf failliet gaan, dan is de kans groter dat het door de bank uitgeleende bedrag toch nog kan worden teruggehaald. Het risico voor de bank is dus kleiner.

Slide 5 - Tekstslide

13a
Met de inkoopwaarde van de omzet: € 450.000 / € 300 = 1.500 stuks.

Slide 6 - Tekstslide

13b
13% van € 450.000 
1% = € 450.000 / 100 = € 4.500 
13% = 13 × € 4.500 = € 58.500 

Slide 7 - Tekstslide

13c
Je koopt meer in als je meer gaat verkopen, om de voorraad op peil te houden. Inkoop en verkoop gaan dus gezamenlijk mee op en neer. Vandaar dat de verkoopkosten als percentage van de inkoopwaarde van de omzet kunnen worden uitgedrukt.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 11 - Tekstslide

De balans moet in balans blijven
Een verandering van een balanspost heeft gevolgen
  • Een balanspost aan de debet kant daalt en de balanspost aan de credit kant daalt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • Een balanspost aan de credit kant stijgt en de balanspost aan de debet kant stijgt met zelfde bedrag (balans nog steeds in evenwicht).
  • OF de verandering vind binnen de debet of credit zijde plaats met een zelfde bedrag.




Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt cash.





Verandering activa €0 en verandering passiva €0
 
 
 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,- en betaalt op een later moment. (Ze koopt op rekening)




Verandering activa €1.000,- en verandering passiva €1.000,-

 
 
 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Een bedrijf koopt voorraad voor €1.000,-. Ze betaalt cash  €250,- en koopt de rest op rekening. 
 



Verandering activa +€750 en verandering passiva +€750
 
 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Zelfstandig werken 
Lees paragraaf 4.2 en maak opgave 1 t/m 5.

timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Maak opdracht 6 en 7 in duo's
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

7
a Voorraad goederen daalt met € 200. De kas neemt toe met 
€ 500. 
 b C 

Slide 19 - Tekstslide

Quiz

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1
De eerste opdracht: 
Sleep de categorieën naar de juiste plek op de balans.

Slide 21 - Tekstslide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 22 - Sleepvraag

Opdracht 2
Sleep de verschillende balansposten naar de juiste categorie.

Slide 23 - Tekstslide

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 24 - Sleepvraag

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 26 - Quizvraag

Wat is eigen vermogen?
Geef de betekenis.

Slide 27 - Open vraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 28 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 29 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 30 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 31 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 32 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 33 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 34 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per bank, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 35 - Tekstslide

Maak de extra opdrachten
Opgave 5.2 De balans
Opgave 5.3 Invullen tekst

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video